Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zeer doen (Nederlands) in het Frans

zeer doen:

zeer doen werkwoord (doe zeer, doet zeer, deed zeer, deden zeer, zeer gedaan)

  1. zeer doen (pijn doen; knauwen; pijn bezorgen)
    faire mal; amocher; faire du mal; blesser; faire de la peine à
    • faire mal werkwoord
    • amocher werkwoord (amoche, amoches, amochons, amochez, )
    • faire du mal werkwoord
    • blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, )
  2. zeer doen (grieven; pijn doen; kwetsen; krenken)
    insulter; faire de la peine à; blesser; faire du mal; offenser; faire du tort à; faire mal; nuire à; choquer; froisser; navrer; faire tort à
    • insulter werkwoord (insulte, insultes, insultons, insultez, )
    • blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, )
    • faire du mal werkwoord
    • offenser werkwoord (offense, offenses, offensons, offensez, )
    • faire du tort à werkwoord
    • faire mal werkwoord
    • nuire à werkwoord
    • choquer werkwoord (choque, choques, choquons, choquez, )
    • froisser werkwoord (froisse, froisses, froissons, froissez, )
    • navrer werkwoord (navre, navres, navrons, navrez, )
    • faire tort à werkwoord
  3. zeer doen (pijn doen; verwonden; pijn bezorgen)
    blesser; abîmer; faire du mal; amocher; faire mal; froisser; faire de la peine à; faire du tort à; faire tort à
    • blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, )
    • abîmer werkwoord (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, )
    • faire du mal werkwoord
    • amocher werkwoord (amoche, amoches, amochons, amochez, )
    • faire mal werkwoord
    • froisser werkwoord (froisse, froisses, froissons, froissez, )
    • faire du tort à werkwoord
    • faire tort à werkwoord

Conjugations for zeer doen:

o.t.t.
  1. doe zeer
  2. doet zeer
  3. doet zeer
  4. doen zeer
  5. doen zeer
  6. doen zeer
o.v.t.
  1. deed zeer
  2. deed zeer
  3. deed zeer
  4. deden zeer
  5. deden zeer
  6. deden zeer
v.t.t.
  1. heb zeer gedaan
  2. hebt zeer gedaan
  3. heeft zeer gedaan
  4. hebben zeer gedaan
  5. hebben zeer gedaan
  6. hebben zeer gedaan
v.v.t.
  1. had zeer gedaan
  2. had zeer gedaan
  3. had zeer gedaan
  4. hadden zeer gedaan
  5. hadden zeer gedaan
  6. hadden zeer gedaan
o.t.t.t.
  1. zal zeer doen
  2. zult zeer doen
  3. zal zeer doen
  4. zullen zeer doen
  5. zullen zeer doen
  6. zullen zeer doen
o.v.t.t.
  1. zou zeer doen
  2. zou zeer doen
  3. zou zeer doen
  4. zouden zeer doen
  5. zouden zeer doen
  6. zouden zeer doen
diversen
  1. doe zeer!
  2. doet zeer!
  3. zeer gedaan
  4. zeer doend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zeer doen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. zeer doen (pijn doen)
    la douleur; l'endolorissement; le mal

Vertaal Matrix voor zeer doen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
douleur pijn doen; zeer doen chagrijn; ergernis; leed; perswee; smart; verdriet; wee; zeer
endolorissement pijn doen; zeer doen
mal pijn doen; zeer doen bezwaar; chagrijn; ergernis; grief; het klagen; inspanning; klacht; last; leed; moeite; ongemak; ongerief; pijn; soesa; zeer; ziekte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abîmer pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen aan de zwerf zijn; aantasten; aanvreten; afbreken; afranselen; bederven; beschadigen; breken; iemand toetakelen; in elkaar slaan; in stukken breken; kapot maken; kapotbreken; kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; rondzwerven; slechten; slopen; stukmaken; toetakelen; uit elkaar halen; verbroddelen; verhaspelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verloederen; verpesten; verslonzen; verzieken; zwerven
amocher knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen aan de zwerf zijn; aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; iemand toetakelen; in elkaar slaan; in elkaar timmeren; rondzwerven; toetakelen; zwerven
blesser grieven; knauwen; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; deren; duperen; folteren; in elkaar slaan; krenken; kwaadspreken; kwellen; kwetsen; lasteren; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; toetakelen; verwonden; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
choquer grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen aanrijden; aanstoot geven; botsen; choqueren; laten schrikken; op elkaar knallen; op elkaar stoten; schokken; shockeren; stoten op
faire de la peine à grieven; knauwen; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen
faire du mal grieven; knauwen; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen aandoen; kwaad doen; leed berokkenen; misdrijven
faire du tort à grieven; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen benadelen; deren; nadeel berokkenen
faire mal grieven; knauwen; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen iets misdoen
faire tort à grieven; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen aantasten; achterstellen; benadelen; bezoedelen; discrimineren; duperen; eer door het slijk halen; folteren; kwaad doen; kwellen; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
froisser grieven; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen belasteren; kreukelen; kreuken; kwaadspreken; lasteren; opfrommelen; rimpelen; ruisen; smaden; suizelen; suizen; verfrommelen; verkreukelen
insulter grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen afgeven op; belasteren; beledigen; beschimpen; donderen; foeteren; fulmineren; ketteren; kwaadspreken; lasteren; razen; schamperen; schelden; schelden op; smaden; smalen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren
navrer grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen bedroeven
nuire à grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; nadelig zijn voor; schaden
offenser grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen belasteren; kwaadspreken; lasteren; schofferen; smaden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mal bedorven; erg; ernstig; gemeen; kwaadwillig; kwalijk; leed aandoend; menstruerend; met slechte intentie; min; onaanvaardbaar; onacceptabel; ongepast; ongesteld; onkies; onvertogen; rot; rottig; slecht; snood; vals; van bedenkelijke aard; vergaan; verkeerd; verrot

Verwante vertalingen van zeer doen