Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor verstrekkend in het Nederlands

verstrekken:

verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)

  1. verstrekken
    verstrekken; verlenen; geven; schenken
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • verlenen werkwoord (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
  2. verstrekken
    verstrekken; verschaffen
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • verschaffen werkwoord (verschaf, verschaft, verschafte, verschaften, verschaft)
  3. verstrekken
    verstrekken
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
  4. verstrekken
    verstrekken; geneesmiddel toedienen; toedienen; ingeven; geven
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • toedienen werkwoord (dien toe, dient toe, diende toe, dienden toe, toegediend)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
  5. verstrekken
    geven; verstrekken; ingeven; iemand iets toedienen; binnen gieten
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • binnen gieten werkwoord (giet binnen, goot binnen, goten binnen, binnen gegoten)

Conjugations for verstrekken:

o.t.t.
  1. verstrek
  2. verstrekt
  3. verstrekt
  4. verstrekken
  5. verstrekken
  6. verstrekken
o.v.t.
  1. verstrekte
  2. verstrekte
  3. verstrekte
  4. verstrekten
  5. verstrekten
  6. verstrekten
v.t.t.
  1. heb verstrekt
  2. hebt verstrekt
  3. heeft verstrekt
  4. hebben verstrekt
  5. hebben verstrekt
  6. hebben verstrekt
v.v.t.
  1. had verstrekt
  2. had verstrekt
  3. had verstrekt
  4. hadden verstrekt
  5. hadden verstrekt
  6. hadden verstrekt
o.t.t.t.
  1. zal verstrekken
  2. zult verstrekken
  3. zal verstrekken
  4. zullen verstrekken
  5. zullen verstrekken
  6. zullen verstrekken
o.v.t.t.
  1. zou verstrekken
  2. zou verstrekken
  3. zou verstrekken
  4. zouden verstrekken
  5. zouden verstrekken
  6. zouden verstrekken
diversen
  1. verstrek!
  2. verstrekt!
  3. verstrekt
  4. verstrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze