Nederlandse synoniemen van aanrekenen, ander woord voor aanrekenen

Overzicht

Nederlands Synoniemen: Meer gegevens...

aanrekenen:
- aanrekenen; kwalijk nemen; iemand iets verwijten; aanwrijven; beschuldigen; verwijten; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; laken; nadragen; gispen

Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor aanrekenen in het Nederlands

aanrekenen
aanrekenen; kwalijk nemen; iemand iets verwijten; aanwrijven
- aanrekenen werkwoord (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)
- kwalijk nemen werkwoord
- iemand iets verwijten werkwoord
- aanwrijven werkwoord
aanrekenen
beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen
- beschuldigen werkwoord (beschuldig, beschuldigt, beschuldigde, beschuldigden, beschuldigd)
- verwijten werkwoord (verwijt, verweet, verweten, verweten)
- aanrekenen werkwoord (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)
- voorhouden werkwoord (houd voor, houdt voor, hield voor, hielden voor, voorgehouden)
- blameren werkwoord (blameer, blameert, blameerde, blameerden, geblameerd)
- voor de voeten gooien werkwoord
- berispen werkwoord (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
- aanwrijven werkwoord
- laken werkwoord (laak, laakt, laakte, laakten, gelaakt)
- nadragen werkwoord (draag na, draagt na, droeg na, droegen na, nagedragen)
- gispen werkwoord (gisp, gispt, gispte, gispten, gegispt)
aanrekenen
aanrekenen
- aanrekenen werkwoord (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)

1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze