Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor aansporen in het Nederlands
aansporen:
-
aansporen
-
aansporen
-
aansporen
-
aansporen
Conjugations for aansporen:
o.t.t.
- spoor aan
- spoort aan
- spoort aan
- sporen aan
- sporen aan
- sporen aan
o.v.t.
- spoorde aan
- spoorde aan
- spoorde aan
- spoorden aan
- spoorden aan
- spoorden aan
v.t.t.
- heb aangespoord
- hebt aangespoord
- heeft aangespoord
- hebben aangespoord
- hebben aangespoord
- hebben aangespoord
v.v.t.
- had aangespoord
- had aangespoord
- had aangespoord
- hadden aangespoord
- hadden aangespoord
- hadden aangespoord
o.t.t.t.
- zal aansporen
- zult aansporen
- zal aansporen
- zullen aansporen
- zullen aansporen
- zullen aansporen
o.v.t.t.
- zou aansporen
- zou aansporen
- zou aansporen
- zouden aansporen
- zouden aansporen
- zouden aansporen
en verder
- ben aangespoord
- bent aangespoord
- is aangespoord
- zijn aangespoord
- zijn aangespoord
- zijn aangespoord
diversen
- spoor aan!
- spoort aan!
- aangespoord
- aansporende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aansporen
-
aansporen