Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. afkeer:
  2. afkeren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor afkeer in het Nederlands

afkeer:

afkeer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de afkeer
    de antipathie; de aversie; de afkeer; de tegenzin; de hekel; de weerzin
    • antipathie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aversie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • afkeer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tegenzin [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hekel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • weerzin [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de afkeer
    de afkeer; de haat
    • afkeer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • haat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de afkeer
    – gevoel dat je iets erg afstotend, vies, vervelend vindt 1
    de afkeer; de weerzin
    – gevoel dat je iets erg afstotend, vies, vervelend vindt 1
    • afkeer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • ik heb een afkeer van hutspot1
    • weerzin [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • met grote weerzin begon Lies aan haar huiswerk1

Alternatieve synoniemen voor "afkeer":


Antoniemen van "afkeer":


Verwante definities voor "afkeer":

  1. gevoel dat je iets erg afstotend, vies, vervelend vindt1
    • ik heb een afkeer van hutspot1

afkeer vorm van afkeren:

afkeren werkwoord (keer af, keert af, keerde af, keerden af, afgekeerd)

  1. afkeren
    afwenden; afkeren
    • afwenden werkwoord (wend af, wendt af, wendde af, wendden af, afgewend)
    • afkeren werkwoord (keer af, keert af, keerde af, keerden af, afgekeerd)

Conjugations for afkeren:

o.t.t.
  1. keer af
  2. keert af
  3. keert af
  4. keren af
  5. keren af
  6. keren af
o.v.t.
  1. keerde af
  2. keerde af
  3. keerde af
  4. keerden af
  5. keerden af
  6. keerden af
v.t.t.
  1. heb afgekeerd
  2. hebt afgekeerd
  3. heeft afgekeerd
  4. hebben afgekeerd
  5. hebben afgekeerd
  6. hebben afgekeerd
v.v.t.
  1. had afgekeerd
  2. had afgekeerd
  3. had afgekeerd
  4. hadden afgekeerd
  5. hadden afgekeerd
  6. hadden afgekeerd
o.t.t.t.
  1. zal afkeren
  2. zult afkeren
  3. zal afkeren
  4. zullen afkeren
  5. zullen afkeren
  6. zullen afkeren
o.v.t.t.
  1. zou afkeren
  2. zou afkeren
  3. zou afkeren
  4. zouden afkeren
  5. zouden afkeren
  6. zouden afkeren
diversen
  1. keer af!
  2. keert af!
  3. afgekeerd
  4. afkerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afkeren
    afkeren
    • afkeren [znw.] zelfstandig naamwoord