Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor bakken in het Nederlands

bakken:

bakken werkwoord (bak, bakt, bakte, bakten, gebakken)

  1. bakken
    bakken
    • bakken werkwoord (bak, bakt, bakte, bakten, gebakken)

Conjugations for bakken:

o.t.t.
  1. bak
  2. bakt
  3. bakt
  4. bakken
  5. bakken
  6. bakken
o.v.t.
  1. bakte
  2. bakte
  3. bakte
  4. bakten
  5. bakten
  6. bakten
v.t.t.
  1. heb gebakken
  2. hebt gebakken
  3. heeft gebakken
  4. hebben gebakken
  5. hebben gebakken
  6. hebben gebakken
v.v.t.
  1. had gebakken
  2. had gebakken
  3. had gebakken
  4. hadden gebakken
  5. hadden gebakken
  6. hadden gebakken
o.t.t.t.
  1. zal bakken
  2. zult bakken
  3. zal bakken
  4. zullen bakken
  5. zullen bakken
  6. zullen bakken
o.v.t.t.
  1. zou bakken
  2. zou bakken
  3. zou bakken
  4. zouden bakken
  5. zouden bakken
  6. zouden bakken
diversen
  1. bak!
  2. bakt!
  3. gebakken
  4. bakkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bakken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de bakken
    de bakken; de gevangenissen; de likken; de norren
    • bakken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • gevangenissen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • likken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • norren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "bakken":


bakken vorm van bak:

bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bak
    de vat; de barrel; de ton; het fust; de bak; de emmer; de pot; de teil; de kuip
    • vat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • barrel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • ton [de ~] zelfstandig naamwoord
    • fust [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • emmer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • teil [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kuip [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de bak
    de bak; de etensbak
    • bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • etensbak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de bak
    de container; het reservoir; de bak
    • container [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • reservoir [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. de bak
    de grap; de bak; de mop
    • grap [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mop [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. de bak
    de gevangenis; de doos; de petoet; de lik; de strafgevangenis; strafplaats; de bak; de strafinrichting; het spinhuis; de nor; de bajes
    • gevangenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • doos [de ~] zelfstandig naamwoord
    • petoet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • strafgevangenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • strafplaats [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • strafinrichting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • spinhuis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • nor [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bajes [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. de bak
    de bak; de kattenbak; poezenbak
    • bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kattenbak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • poezenbak [znw.] zelfstandig naamwoord
  7. de bak
    de bak
    • bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "bak":


Verwante synoniemen voor bakken