Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. beitsen:
  2. beits:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor beitsen in het Nederlands

beitsen:

beitsen werkwoord (beits, beitst, beitste, beitsten, gebeitst)

  1. beitsen
    beitsen
    • beitsen werkwoord (beits, beitst, beitste, beitsten, gebeitst)

Conjugations for beitsen:

o.t.t.
  1. beits
  2. beitst
  3. beitst
  4. beitsen
  5. beitsen
  6. beitsen
o.v.t.
  1. beitste
  2. beitste
  3. beitste
  4. beitsten
  5. beitsten
  6. beitsten
v.t.t.
  1. heb gebeitst
  2. hebt gebeitst
  3. heeft gebeitst
  4. hebben gebeitst
  5. hebben gebeitst
  6. hebben gebeitst
v.v.t.
  1. had gebeitst
  2. had gebeitst
  3. had gebeitst
  4. hadden gebeitst
  5. hadden gebeitst
  6. hadden gebeitst
o.t.t.t.
  1. zal beitsen
  2. zult beitsen
  3. zal beitsen
  4. zullen beitsen
  5. zullen beitsen
  6. zullen beitsen
o.v.t.t.
  1. zou beitsen
  2. zou beitsen
  3. zou beitsen
  4. zouden beitsen
  5. zouden beitsen
  6. zouden beitsen
diversen
  1. beits!
  2. beitst!
  3. gebeitst
  4. beitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "beitsen":


beitsen vorm van beits:

beits [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de beits
    de beits
    • beits [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "beits":