Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. bezetten:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor bezetten in het Nederlands

bezetten:

bezetten werkwoord (bezet, bezette, bezetten, bezet)

  1. bezetten
    bezetten; ontoegankelijk maken
  2. bezetten
    bezetten
    • bezetten werkwoord (bezet, bezette, bezetten, bezet)
  3. bezetten
    – de leiding overnemen 1
    bezetten
    – de leiding overnemen 1
    • bezetten werkwoord (bezet, bezette, bezetten, bezet)
      • in de oorlog werd Nederland door Duitsland bezet1
  4. bezetten
    – uit protest in beslag nemen 1
    bezetten
    – uit protest in beslag nemen 1
    • bezetten werkwoord (bezet, bezette, bezetten, bezet)
      • deze actiegroep heeft de kerk bezet1
  5. bezetten
    – een plaats in beslag nemen 1
    innemen; bezetten
    – een plaats in beslag nemen 1
    • innemen werkwoord (neem in, neemt in, nam in, namen in, ingenomen)
      • die koelkast neemt te veel plaats in1
    • bezetten werkwoord (bezet, bezette, bezetten, bezet)
      • de hele rij stoelen was door onze familie bezet1

Conjugations for bezetten:

o.t.t.
  1. bezet
  2. bezet
  3. bezet
  4. bezetten
  5. bezetten
  6. bezetten
o.v.t.
  1. bezette
  2. bezette
  3. bezette
  4. bezetten
  5. bezetten
  6. bezetten
v.t.t.
  1. heb bezet
  2. hebt bezet
  3. heeft bezet
  4. hebben bezet
  5. hebben bezet
  6. hebben bezet
v.v.t.
  1. had bezet
  2. had bezet
  3. had bezet
  4. hadden bezet
  5. hadden bezet
  6. hadden bezet
o.t.t.t.
  1. zal bezetten
  2. zult bezetten
  3. zal bezetten
  4. zullen bezetten
  5. zullen bezetten
  6. zullen bezetten
o.v.t.t.
  1. zou bezetten
  2. zou bezetten
  3. zou bezetten
  4. zouden bezetten
  5. zouden bezetten
  6. zouden bezetten
diversen
  1. bezet!
  2. bezet!
  3. bezet
  4. bezettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternatieve synoniemen voor "bezetten":


Verwante definities voor "bezetten":

  1. de leiding overnemen1
    • in de oorlog werd Nederland door Duitsland bezet1
  2. uit protest in beslag nemen1
    • deze actiegroep heeft de kerk bezet1
  3. een plaats in beslag nemen1
    • de hele rij stoelen was door onze familie bezet1