Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. bijten:
  2. bijt:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor bijten in het Nederlands

bijten:

bijten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bijten
    het bijten
    • bijten [het ~] zelfstandig naamwoord

bijten werkwoord (bijt, beet, beten, gebeten)

  1. bijten
    – inwerken op de bovenlaag 1
    bijten
    – inwerken op de bovenlaag 1
    • bijten werkwoord (bijt, beet, beten, gebeten)
      • dat zuur bijt als het op je huid komt1
  2. bijten
    – je tanden ergens in zetten 1
    bijten
    – je tanden ergens in zetten 1
    • bijten werkwoord (bijt, beet, beten, gebeten)
      • hij beet in de appel1

Conjugations for bijten:

o.t.t.
  1. bijt
  2. bijt
  3. bijt
  4. bijten
  5. bijten
  6. bijten
o.v.t.
  1. beet
  2. beet
  3. beet
  4. beten
  5. beten
  6. beten
v.t.t.
  1. heb gebeten
  2. hebt gebeten
  3. heeft gebeten
  4. hebben gebeten
  5. hebben gebeten
  6. hebben gebeten
v.v.t.
  1. had gebeten
  2. had gebeten
  3. had gebeten
  4. hadden gebeten
  5. hadden gebeten
  6. hadden gebeten
o.t.t.t.
  1. zal bijten
  2. zult bijten
  3. zal bijten
  4. zullen bijten
  5. zullen bijten
  6. zullen bijten
o.v.t.t.
  1. zou bijten
  2. zou bijten
  3. zou bijten
  4. zouden bijten
  5. zouden bijten
  6. zouden bijten
diversen
  1. bijt!
  2. bijt!
  3. gebeten
  4. bijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "bijten":


Verwante definities voor "bijten":

  1. inwerken op de bovenlaag1
    • dat zuur bijt als het op je huid komt1
  2. je tanden ergens in zetten1
    • hij beet in de appel1

bijt:

bijt [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de bijt
    het wak; de bijt
    • wak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bijt [de ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "bijt":