Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor breuk in het Nederlands

breuk:

breuk [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de breuk
    de breuk; breukgetal
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • breukgetal [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. de breuk
    de breuk; de scheur; de barst; de krak
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • scheur [de ~] zelfstandig naamwoord
    • barst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • krak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de breuk
    de breuk; de fractuur
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • fractuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. de breuk
    de onderbreking; de interruptie; de verbreking; de breuk
  5. de breuk
    – een kapotte bot in je lichaam 1
    de breuk
    – een kapotte bot in je lichaam 1
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
      • de breuk in haar arm genas snel1
  6. de breuk
    – niet een heel getal 1
    de breuk
    – niet een heel getal 1
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
      • driekwart is een breuk1

Verwante woorden van "breuk":


Verwante definities voor "breuk":

  1. een kapotte bot in je lichaam1
    • de breuk in haar arm genas snel1
  2. niet een heel getal1
    • driekwart is een breuk1