Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor deel in het Nederlands

deel:

deel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het deel
    het onderdeel; de component; het deel; het bestanddeel; het ingrediënt; het basisbestanddeel; het stuk; de element; de fractie
  2. het deel
    het stuk; het deel; het gedeelte; de part; de fractie
    • stuk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • deel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gedeelte [het ~] zelfstandig naamwoord
    • part [de ~] zelfstandig naamwoord
    • fractie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. het deel
    het aandeel; het deel; de part
    • aandeel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • deel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • part [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. het deel
    de erfenis; het deel; het erfdeel; wat iemand erft
  5. het deel
    de band; het volume; het boekdeel; het deel
    • band [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • volume [het ~] zelfstandig naamwoord
    • boekdeel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • deel [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. het deel
    het deel; de dorsvloer
    • deel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • dorsvloer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. het deel
    – wat kleiner is dan het totaal 1
    het deel; het stuk; het gedeelte; het element; de part
    – wat kleiner is dan het totaal 1
    • deel [het ~] zelfstandig naamwoord
      • je krijgt ook een deel van de winst1
    • stuk [het ~] zelfstandig naamwoord
      • wil je ook een stuk taart?1
    • gedeelte [het ~] zelfstandig naamwoord
      • in welk gedeelte van de trein wil je zitten?1
    • element [het ~] zelfstandig naamwoord
      • deze bank bestaat uit drie elementen1
    • part [de ~] zelfstandig naamwoord
      • ik snij de appel in partjes1

deel

  1. deel

Verwante woorden van "deel":


Alternatieve synoniemen voor "deel":


Antoniemen van "deel":


Verwante definities voor "deel":

  1. wat kleiner is dan het totaal1
    • je krijgt ook een deel van de winst1

deel vorm van delen:

delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)

  1. delen
    splitsen; delen; opsplitsen; opdelen
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
    • opsplitsen werkwoord (splits op, splitst op, splitste op, splitsten op, opgesplitst)
    • opdelen werkwoord (deel op, deelt op, deelde op, deelden op, opgedeeld)
  2. delen
    delen
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
  3. delen
    – iedereen er iets van geven 1
    delen
    – iedereen er iets van geven 1
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
      • zij moesten de zak snoep met elkaar delen1
  4. delen
    – rekenkundige handeling 1
    delen
    – rekenkundige handeling 1
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
      • kun je dit getal door twee delen?1
  5. delen
    – het in stukken splitsen 1
    delen
    – het in stukken splitsen 1
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
      • ik deel de koek in twee stukken1

Conjugations for delen:

o.t.t.
  1. deel
  2. deelt
  3. deelt
  4. delen
  5. delen
  6. delen
o.v.t.
  1. deelde
  2. deelde
  3. deelde
  4. deelden
  5. deelden
  6. deelden
v.t.t.
  1. heb gedeeld
  2. hebt gedeeld
  3. heeft gedeeld
  4. hebben gedeeld
  5. hebben gedeeld
  6. hebben gedeeld
v.v.t.
  1. had gedeeld
  2. had gedeeld
  3. had gedeeld
  4. hadden gedeeld
  5. hadden gedeeld
  6. hadden gedeeld
o.t.t.t.
  1. zal delen
  2. zult delen
  3. zal delen
  4. zullen delen
  5. zullen delen
  6. zullen delen
o.v.t.t.
  1. zou delen
  2. zou delen
  3. zou delen
  4. zouden delen
  5. zouden delen
  6. zouden delen
en verder
  1. is gedeeld
  2. zijn gedeeld
diversen
  1. deel!
  2. deelt!
  3. gedeeld
  4. delend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

delen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de delen
    de stukken; de delen; de segmenten; de porties; de parten; de barrels; de partjes
    • stukken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • delen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • segmenten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • porties [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • parten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • barrels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • partjes [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "delen":


Alternatieve synoniemen voor "delen":


Verwante definities voor "delen":

  1. iedereen er iets van geven1
    • zij moesten de zak snoep met elkaar delen1
  2. rekenkundige handeling1
    • kun je dit getal door twee delen?1
  3. het in stukken splitsen1
    • ik deel de koek in twee stukken1

Verwante synoniemen voor deel