Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor dol in het Nederlands

dol:

dol bijvoeglijk naamwoord

  1. dol
    kwaad; boos; furieus; woedend; hels; razend; nijdig; woest; dol; laaiend; tierend
    • kwaad bijvoeglijk naamwoord
    • boos bijvoeglijk naamwoord
    • furieus bijvoeglijk naamwoord
    • woedend bijvoeglijk naamwoord
    • hels bijvoeglijk naamwoord
    • razend bijvoeglijk naamwoord
    • nijdig bijvoeglijk naamwoord
    • woest bijvoeglijk naamwoord
    • dol bijvoeglijk naamwoord
    • laaiend bijvoeglijk naamwoord
    • tierend bijvoeglijk naamwoord
  2. dol
    – er veel van houden 1
    dol
    – er veel van houden 1
    • dol bijvoeglijk naamwoord
      • ik ben dol op appelmoes1
  3. dol
    – heel erg opgewonden 1
    dol
    – heel erg opgewonden 1
    • dol bijvoeglijk naamwoord
      • ik word dol van dat lawaai1

dol [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de dol
    – wat doordraait 1
    de dol
    – wat doordraait 1
    • dol [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • dit schroefdraad is dol1

Verwante woorden van "dol":


Verwante definities voor "dol":

  1. er veel van houden1
    • ik ben dol op appelmoes1
  2. heel erg opgewonden1
    • ik word dol van dat lawaai1
  3. wat doordraait1
    • dit schroefdraad is dol1

dollen:

dollen werkwoord (dol, dolt, dolde, dolden, gedold)

  1. dollen
    een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; malligheid uithalen; gekheid uithalen
    • een poets bakken werkwoord (bak een poets, bakt een poets, bakte een poets, bakten een poets, een poets gebakken)
    • dollen werkwoord (dol, dolt, dolde, dolden, gedold)
    • streek uithalen werkwoord (haal streek uit, haalt streek uit, haalde streek uit, haalden streek uit, streek uitgehaald)
    • gekscheren werkwoord (gekscheer, gekscheert, gekscheerde, gekscheerden, gegekscheerd)
    • schertsen werkwoord (scherts, schertst, schertste, schertsten, geschertst)
    • grappen werkwoord (grap, grapt, grapte, grapten, gegrapt)
    • malligheid uithalen werkwoord (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
    • gekheid uithalen werkwoord (haal gekheid uit, haalt gekheid uit, haalde gekheid uit, haalden gekheid uit, gekheid uitgehaald)
  2. dollen
    stoeien; ravotten; dollen; zich uitleven; wild spelen; wild rennen

Conjugations for dollen:

o.t.t.
  1. dol
  2. dolt
  3. dolt
  4. dollen
  5. dollen
  6. dollen
o.v.t.
  1. dolde
  2. dolde
  3. dolde
  4. dolden
  5. dolden
  6. dolden
v.t.t.
  1. heb gedold
  2. hebt gedold
  3. heeft gedold
  4. hebben gedold
  5. hebben gedold
  6. hebben gedold
v.v.t.
  1. had gedold
  2. had gedold
  3. had gedold
  4. hadden gedold
  5. hadden gedold
  6. hadden gedold
o.t.t.t.
  1. zal dollen
  2. zult dollen
  3. zal dollen
  4. zullen dollen
  5. zullen dollen
  6. zullen dollen
o.v.t.t.
  1. zou dollen
  2. zou dollen
  3. zou dollen
  4. zouden dollen
  5. zouden dollen
  6. zouden dollen
diversen
  1. dol!
  2. dolt!
  3. gedold
  4. dollend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante synoniemen voor dol