Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor duren in het Nederlands

duren:

duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)

  1. duren
    toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • toelaten werkwoord (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • inwilligen werkwoord (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  2. duren
    duren
    • duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)
  3. duren
    – tijd in beslag nemen 1
    duren
    – tijd in beslag nemen 1
    • duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)
      • die oorlog duurt al jaren1

Conjugations for duren:

o.t.t.
  1. duurt
o.v.t.
  1. duurde
v.t.t.
  1. heeft geduurd
v.v.t.
  1. had geduurd
o.t.t.t.
  1. zal duren
o.v.t.t.
  1. zou duren
diversen
  1. geduurd
  2. durend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante definities voor "duren":

  1. tijd in beslag nemen1
    • die oorlog duurt al jaren1

Verwante synoniemen voor duren