Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor element in het Nederlands

element:

element [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de element
    de factor; de element
    • factor [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • element [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de element
    het onderdeel; de component; het deel; het bestanddeel; het ingrediënt; het basisbestanddeel; het stuk; de element; de fractie

element [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het element
    – wat kleiner is dan het totaal 1
    het deel; het stuk; het gedeelte; het element; de part
    – wat kleiner is dan het totaal 1
    • deel [het ~] zelfstandig naamwoord
      • je krijgt ook een deel van de winst1
    • stuk [het ~] zelfstandig naamwoord
      • wil je ook een stuk taart?1
    • gedeelte [het ~] zelfstandig naamwoord
      • in welk gedeelte van de trein wil je zitten?1
    • element [het ~] zelfstandig naamwoord
      • deze bank bestaat uit drie elementen1
    • part [de ~] zelfstandig naamwoord
      • ik snij de appel in partjes1
  2. het element
    – kracht van de natuur 1
    het element
    – kracht van de natuur 1
    • element [het ~] zelfstandig naamwoord
      • de vier elementen zijn: water, vuur, aarde, lucht1

element

  1. element

Verwante woorden van "element":

  • elementen

Alternatieve synoniemen voor "element":


Antoniemen van "element":


Verwante definities voor "element":

  1. wat kleiner is dan het totaal1
    • deze bank bestaat uit drie elementen1
  2. kracht van de natuur1
    • de vier elementen zijn: water, vuur, aarde, lucht1

Verwante synoniemen voor element