Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor fatsoen in het Nederlands

fatsoen:

fatsoen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het fatsoen
    het fatsoen; de fatsoenlijkheid; de welvoeglijkheid; de betamelijkheid; welgemanierdheid
  2. het fatsoen
    de gepastheid; het fatsoen; de fatsoenlijkheid; de netheid; de eerbaarheid; de keurigheid; de kiesheid
  3. het fatsoen
    de omgangsvormen; de manieren; het fatsoen
  4. het fatsoen
    de beleefdheid; de decorum; de betamelijkheid; de beschaafdheid; welgemanierdheid; het fatsoen; de fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid

Verwante woorden van "fatsoen":

  • fatsoenen