Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. fatsoeneren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor fatsoeneren in het Nederlands

fatsoeneren:

fatsoeneren werkwoord (fatsoeneer, fatsoeneert, fatsoeneerde, fatsoeneerden, gefatsoeneerd)

  1. fatsoeneren
    fatsoeneren
    • fatsoeneren werkwoord (fatsoeneer, fatsoeneert, fatsoeneerde, fatsoeneerden, gefatsoeneerd)

Conjugations for fatsoeneren:

o.t.t.
  1. fatsoeneer
  2. fatsoeneert
  3. fatsoeneert
  4. fatsoeneren
  5. fatsoeneren
  6. fatsoeneren
o.v.t.
  1. fatsoeneerde
  2. fatsoeneerde
  3. fatsoeneerde
  4. fatsoeneerden
  5. fatsoeneerden
  6. fatsoeneerden
v.t.t.
  1. heb gefatsoeneerd
  2. hebt gefatsoeneerd
  3. heeft gefatsoeneerd
  4. hebben gefatsoeneerd
  5. hebben gefatsoeneerd
  6. hebben gefatsoeneerd
v.v.t.
  1. had gefatsoeneerd
  2. had gefatsoeneerd
  3. had gefatsoeneerd
  4. hadden gefatsoeneerd
  5. hadden gefatsoeneerd
  6. hadden gefatsoeneerd
o.t.t.t.
  1. zal fatsoeneren
  2. zult fatsoeneren
  3. zal fatsoeneren
  4. zullen fatsoeneren
  5. zullen fatsoeneren
  6. zullen fatsoeneren
o.v.t.t.
  1. zou fatsoeneren
  2. zou fatsoeneren
  3. zou fatsoeneren
  4. zouden fatsoeneren
  5. zouden fatsoeneren
  6. zouden fatsoeneren
en verder
  1. ben gefatsoeneerd
  2. bent gefatsoeneerd
  3. is gefatsoeneerd
  4. zijn gefatsoeneerd
  5. zijn gefatsoeneerd
  6. zijn gefatsoeneerd
diversen
  1. fatsoeneer!
  2. fatsoeneert!
  3. gefatsoeneerd
  4. fatsoenerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze