Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. fluim:
  2. fluimen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor fluim in het Nederlands

fluim:

fluim [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de fluim
    kwat; de rochel; de fluim
    • kwat [znw.] zelfstandig naamwoord
    • rochel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • fluim [de ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "fluim":


fluimen:

fluimen werkwoord (fluim, fluimt, fluimde, fluimden, gefluimd)

  1. fluimen
    fluimen; slijm opgeven
    • fluimen werkwoord (fluim, fluimt, fluimde, fluimden, gefluimd)
    • slijm opgeven werkwoord (geef slijm op, geeft slijm op, gaf slijm op, gaven slijm op, slijm opgegeven)

Conjugations for fluimen:

o.t.t.
  1. fluim
  2. fluimt
  3. fluimt
  4. fluimen
  5. fluimen
  6. fluimen
o.v.t.
  1. fluimde
  2. fluimde
  3. fluimde
  4. fluimden
  5. fluimden
  6. fluimden
v.t.t.
  1. heb gefluimd
  2. hebt gefluimd
  3. heeft gefluimd
  4. hebben gefluimd
  5. hebben gefluimd
  6. hebben gefluimd
v.v.t.
  1. had gefluimd
  2. had gefluimd
  3. had gefluimd
  4. hadden gefluimd
  5. hadden gefluimd
  6. hadden gefluimd
o.t.t.t.
  1. zal fluimen
  2. zult fluimen
  3. zal fluimen
  4. zullen fluimen
  5. zullen fluimen
  6. zullen fluimen
o.v.t.t.
  1. zou fluimen
  2. zou fluimen
  3. zou fluimen
  4. zouden fluimen
  5. zouden fluimen
  6. zouden fluimen
diversen
  1. fluim!
  2. fluimt!
  3. gefluimd
  4. fluimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

fluimen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de fluimen
    de fluimen; kwatten; de rochels
    • fluimen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • kwatten [znw.] zelfstandig naamwoord
    • rochels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "fluimen":