Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. gelijkspelen:
  2. gelijkspel:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor gelijkspelen in het Nederlands

gelijkspelen:

gelijkspelen werkwoord (speel gelijk, speelt gelijk, speelde gelijk, speelden gelijk, gelijkgespeeld)

  1. gelijkspelen
    quitte spelen; gelijkspelen
    • quitte spelen werkwoord
    • gelijkspelen werkwoord (speel gelijk, speelt gelijk, speelde gelijk, speelden gelijk, gelijkgespeeld)

Conjugations for gelijkspelen:

o.t.t.
  1. speel gelijk
  2. speelt gelijk
  3. speelt gelijk
  4. spelen gelijk
  5. spelen gelijk
  6. spelen gelijk
o.v.t.
  1. speelde gelijk
  2. speelde gelijk
  3. speelde gelijk
  4. speelden gelijk
  5. speelden gelijk
  6. speelden gelijk
v.t.t.
  1. heb gelijkgespeeld
  2. hebt gelijkgespeeld
  3. heeft gelijkgespeeld
  4. hebben gelijkgespeeld
  5. hebben gelijkgespeeld
  6. hebben gelijkgespeeld
v.v.t.
  1. had gelijkgespeeld
  2. had gelijkgespeeld
  3. had gelijkgespeeld
  4. hadden gelijkgespeeld
  5. hadden gelijkgespeeld
  6. hadden gelijkgespeeld
o.t.t.t.
  1. zal gelijkspelen
  2. zult gelijkspelen
  3. zal gelijkspelen
  4. zullen gelijkspelen
  5. zullen gelijkspelen
  6. zullen gelijkspelen
o.v.t.t.
  1. zou gelijkspelen
  2. zou gelijkspelen
  3. zou gelijkspelen
  4. zouden gelijkspelen
  5. zouden gelijkspelen
  6. zouden gelijkspelen
diversen
  1. speel gelijk!
  2. speelt gelijk!
  3. gelijkgespeeld
  4. gelijkspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "gelijkspelen":


gelijkspel:

gelijkspel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gelijkspel
    het gelijkspel; de remise
    • gelijkspel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • remise [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "gelijkspel":