Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. gescheurd:
  2. scheuren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor gescheurd in het Nederlands

gescheurd:

gescheurd bijvoeglijk naamwoord

  1. gescheurd
    gescheurd

scheuren:

scheuren werkwoord (scheur, scheurt, scheurde, scheurden, gescheurd)

  1. scheuren
    scheuren; inscheuren
    • scheuren werkwoord (scheur, scheurt, scheurde, scheurden, gescheurd)
    • inscheuren werkwoord (scheur in, scheurt in, scheurde in, scheurden in, ingescheurd)
  2. scheuren
    – wild en hard rijden 1
    scheuren; sjezen; crossen
    – wild en hard rijden 1
    • scheuren werkwoord (scheur, scheurt, scheurde, scheurden, gescheurd)
      • hij scheurde met 160 kilometer over de weg1
    • sjezen werkwoord (sjeez, sjeezt, sjeezde, sjeezden, gesjeezd)
      • hij sjeesde weg1
    • crossen werkwoord
      • de auto croste over de weg1
  3. scheuren
    – het kapot of los trekken 1
    scheuren
    – het kapot of los trekken 1
    • scheuren werkwoord (scheur, scheurt, scheurde, scheurden, gescheurd)
      • hij scheurde de brief in stukken1

Conjugations for scheuren:

o.t.t.
  1. scheur
  2. scheurt
  3. scheurt
  4. scheuren
  5. scheuren
  6. scheuren
o.v.t.
  1. scheurde
  2. scheurde
  3. scheurde
  4. scheurden
  5. scheurden
  6. scheurden
v.t.t.
  1. heb gescheurd
  2. hebt gescheurd
  3. heeft gescheurd
  4. hebben gescheurd
  5. hebben gescheurd
  6. hebben gescheurd
v.v.t.
  1. had gescheurd
  2. had gescheurd
  3. had gescheurd
  4. hadden gescheurd
  5. hadden gescheurd
  6. hadden gescheurd
o.t.t.t.
  1. zal scheuren
  2. zult scheuren
  3. zal scheuren
  4. zullen scheuren
  5. zullen scheuren
  6. zullen scheuren
o.v.t.t.
  1. zou scheuren
  2. zou scheuren
  3. zou scheuren
  4. zouden scheuren
  5. zouden scheuren
  6. zouden scheuren
en verder
  1. ben gescheurd
  2. bent gescheurd
  3. is gescheurd
  4. zijn gescheurd
  5. zijn gescheurd
  6. zijn gescheurd
diversen
  1. scheur!
  2. scheurt!
  3. gescheurd
  4. scheurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

scheuren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de scheuren
    de scheuren; de sprongen; de barsten
    • scheuren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • sprongen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • barsten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "scheuren":


Alternatieve synoniemen voor "scheuren":


Verwante definities voor "scheuren":

  1. wild en hard rijden1
    • hij scheurde met 160 kilometer over de weg1
  2. het kapot of los trekken1
    • hij scheurde de brief in stukken1