Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor gestoord in het Nederlands

gestoord:

gestoord bijvoeglijk naamwoord

  1. gestoord
    gek; mesjogge; krankjorum; achterlijk; gestoord; niet goed snik; stupide; zot; maf; idioot; krankzinnig; idioterig; geschift

Verwante woorden van "gestoord":


gestoord vorm van storen:

storen werkwoord (stoor, stoort, stoorde, stoorden, gestoord)

  1. storen
    hinderen; storen; onmogelijk maken
    • hinderen werkwoord (hinder, hindert, hinderde, hinderden, gehinderd)
    • storen werkwoord (stoor, stoort, stoorde, stoorden, gestoord)
    • onmogelijk maken werkwoord
  2. storen
    storen
    • storen werkwoord (stoor, stoort, stoorde, stoorden, gestoord)

Conjugations for storen:

o.t.t.
  1. stoor
  2. stoort
  3. stoort
  4. storen
  5. storen
  6. storen
o.v.t.
  1. stoorde
  2. stoorde
  3. stoorde
  4. stoorden
  5. stoorden
  6. stoorden
v.t.t.
  1. heb gestoord
  2. hebt gestoord
  3. heeft gestoord
  4. hebben gestoord
  5. hebben gestoord
  6. hebben gestoord
v.v.t.
  1. had gestoord
  2. had gestoord
  3. had gestoord
  4. hadden gestoord
  5. hadden gestoord
  6. hadden gestoord
o.t.t.t.
  1. zal storen
  2. zult storen
  3. zal storen
  4. zullen storen
  5. zullen storen
  6. zullen storen
o.v.t.t.
  1. zou storen
  2. zou storen
  3. zou storen
  4. zouden storen
  5. zouden storen
  6. zouden storen
en verder
  1. ben gestoord
  2. bent gestoord
  3. is gestoord
  4. zijn gestoord
  5. zijn gestoord
  6. zijn gestoord
diversen
  1. stoor!
  2. stoort!
  3. gestoord
  4. storend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante synoniemen voor gestoord