Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor graad in het Nederlands

graad:

graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de graad
    de graad; de gradatie; de mate
    • graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gradatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • mate [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de graad
    de graad
    • graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de graad
    de graad; militaire rang
  4. de graad
    de graad; wetenschappelijke graad
  5. de graad
    het niveau; het peil; de graad
    • niveau [het ~] zelfstandig naamwoord
    • peil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. de graad
    thermometergraad; de graad; de warmtegraad

graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de graad
    – bepaalde titel 1
    de graad
    – bepaalde titel 1
    • graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • ze heeft een graad gehaald aan de universiteit1
  2. de graad
    – kleinste afstand op een thermometer 1
    de graad
    – kleinste afstand op een thermometer 1
    • graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij heeft 40 graden koorts1
  3. de graad
    – negentigste deel van een rechte hoek 1
    de graad
    – negentigste deel van een rechte hoek 1
    • graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • je tekent een hoek van 45 graden1

Verwante woorden van "graad":

  • graden

Verwante definities voor "graad":

  1. bepaalde titel1
    • ze heeft een graad gehaald aan de universiteit1
  2. kleinste afstand op een thermometer1
    • hij heeft 40 graden koorts1
  3. negentigste deel van een rechte hoek1
    • je tekent een hoek van 45 graden1

Verwante synoniemen voor graad