Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor grenzen in het Nederlands

grenzen:

grenzen werkwoord (grens, grenst, grensde, grensden, gegrensd)

  1. grenzen
    grenzen; grenzen aan
    • grenzen werkwoord (grens, grenst, grensde, grensden, gegrensd)
    • grenzen aan werkwoord (grens aan, grenst aan, grensde aan, grensden aan, gegrensd aan)

Conjugations for grenzen:

o.t.t.
  1. grens
  2. grenst
  3. grenst
  4. grenzen
  5. grenzen
  6. grenzen
o.v.t.
  1. grensde
  2. grensde
  3. grensde
  4. grensden
  5. grensden
  6. grensden
v.t.t.
  1. ben gegrensd
  2. bent gegrensd
  3. is gegrensd
  4. zijn gegrensd
  5. zijn gegrensd
  6. zijn gegrensd
v.v.t.
  1. was gegrensd
  2. was gegrensd
  3. was gegrensd
  4. waren gegrensd
  5. waren gegrensd
  6. waren gegrensd
o.t.t.t.
  1. zal grenzen
  2. zult grenzen
  3. zal grenzen
  4. zullen grenzen
  5. zullen grenzen
  6. zullen grenzen
o.v.t.t.
  1. zou grenzen
  2. zou grenzen
  3. zou grenzen
  4. zouden grenzen
  5. zouden grenzen
  6. zouden grenzen
diversen
  1. grens!
  2. grenst!
  3. gegrensd
  4. grenzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

grenzen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de grenzen
    de grenzen; de limieten
    • grenzen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • limieten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "grenzen":


grens:

grens [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de grens
    de grens; de begrenzing; de limiet
    • grens [de ~] zelfstandig naamwoord
    • begrenzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • limiet [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de grens
    de grens
    • grens [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. de grens
    de grens; de landgrens; de rijksgrens
  4. de grens
    de limiet; de grenswaarde; de grens
    • limiet [de ~] zelfstandig naamwoord
    • grenswaarde [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • grens [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. de grens
    de grens; de grenslijn; lijn die de grensscheiding aangeeft
  6. de grens
    het uiterste; de grens; de limiet
    • uiterste [het ~] zelfstandig naamwoord
    • grens [de ~] zelfstandig naamwoord
    • limiet [de ~] zelfstandig naamwoord
  7. de grens
    – scheidingslijn tussen twee landen 1
    de grens
    – scheidingslijn tussen twee landen 1
    • grens [de ~] zelfstandig naamwoord
      • bij de grens liet ik mijn paspoort zien1

Verwante woorden van "grens":


Verwante definities voor "grens":

  1. scheidingslijn tussen twee landen1
    • bij de grens liet ik mijn paspoort zien1

Verwante synoniemen voor grenzen