Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor gronden in het Nederlands

gronden:

gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)

  1. gronden
    gronden; grondverven
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)
    • grondverven werkwoord (verf grond, verft grond, verfde grond, verfden grond, grondgeverfd)
  2. gronden
    aarden; gronden
    • aarden werkwoord (aard, aardt, aardde, aardden, geaard)
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)
  3. gronden
    grondvesten; funderen; gronden
    • grondvesten werkwoord (grondvest, grondvestte, grondvestten, gegrondvest)
    • funderen werkwoord (fundeer, fundeert, fundeerde, fundeerden, gefundeerd)
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)

Conjugations for gronden:

o.t.t.
  1. grond
  2. grondt
  3. grondt
  4. gronden
  5. gronden
  6. gronden
o.v.t.
  1. grondde
  2. grondde
  3. grondde
  4. grondden
  5. grondden
  6. grondden
v.t.t.
  1. heb gegrond
  2. hebt gegrond
  3. heeft gegrond
  4. hebben gegrond
  5. hebben gegrond
  6. hebben gegrond
v.v.t.
  1. had gegrond
  2. had gegrond
  3. had gegrond
  4. hadden gegrond
  5. hadden gegrond
  6. hadden gegrond
o.t.t.t.
  1. zal gronden
  2. zult gronden
  3. zal gronden
  4. zullen gronden
  5. zullen gronden
  6. zullen gronden
o.v.t.t.
  1. zou gronden
  2. zou gronden
  3. zou gronden
  4. zouden gronden
  5. zouden gronden
  6. zouden gronden
en verder
  1. is gegrond
  2. zijn gegrond
diversen
  1. grond!
  2. grondt!
  3. gegrond
  4. grondend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "gronden":


gronden vorm van grond:

grond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de grond
    de grond; de vloer
    • grond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vloer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de grond
    de grond; de bodem; de aardkorst; de aarde
    • grond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bodem [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aardkorst [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aarde [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. de grond
    bodemoppervlak; de bodem; de grond
    • bodemoppervlak [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bodem [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • grond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. de grond
    het veld; het bouwland; de grond; de akker
    • veld [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bouwland [het ~] zelfstandig naamwoord
    • grond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • akker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. de grond
    het uitgangspunt; het vertrekpunt; de grondgedachte; de basis; de grond; het principe; de grondslag; het fundament; het beginsel; de grondstelling
  6. de grond
    – bodemlaag waarin planten en bomen groeien 1
    de grond; de aarde
    – bodemlaag waarin planten en bomen groeien 1
    • grond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • er zit te weinig grond in deze plantenbak1
    • aarde [de ~] zelfstandig naamwoord
      • we hebben de tuin opgehoogd met aarde1
  7. de grond
    – oppervlakte van de aarde 1
    de grond
    – oppervlakte van de aarde 1
    • grond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • er is geen stoel meer, ga maar op de grond zitten1
  8. de grond
    – aanleiding 1
    de grond
    – aanleiding 1
    • grond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • die bewering mist elke grond1

Verwante woorden van "grond":


Alternatieve synoniemen voor "grond":


Verwante definities voor "grond":

  1. bodemlaag waarin planten en bomen groeien1
    • er zit te weinig grond in deze plantenbak1
  2. oppervlakte van de aarde1
    • er is geen stoel meer, ga maar op de grond zitten1
  3. aanleiding1
    • die bewering mist elke grond1

Verwante synoniemen voor gronden