Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor gruwen in het Nederlands

gruwen:

gruwen werkwoord (gruw, gruwt, gruwde, gruwden, gegruwd)

  1. gruwen
    griezelen; gruwelen; gruwen
    • griezelen werkwoord (griezel, griezelt, griezelde, griezelden, gegriezeld)
    • gruwelen werkwoord (gruwel, gruwelt, gruwelde, gruwelden, gegruweld)
    • gruwen werkwoord (gruw, gruwt, gruwde, gruwden, gegruwd)
  2. gruwen
    huiveren; griezelen; gruwen
    • huiveren werkwoord (huiver, huivert, huiverde, huiverden, gehuiverd)
    • griezelen werkwoord (griezel, griezelt, griezelde, griezelden, gegriezeld)
    • gruwen werkwoord (gruw, gruwt, gruwde, gruwden, gegruwd)

Conjugations for gruwen:

o.t.t.
  1. gruw
  2. gruwt
  3. gruwt
  4. gruwen
  5. gruwen
  6. gruwen
o.v.t.
  1. gruwde
  2. gruwde
  3. gruwde
  4. gruwden
  5. gruwden
  6. gruwden
v.t.t.
  1. heb gegruwd
  2. hebt gegruwd
  3. heeft gegruwd
  4. hebben gegruwd
  5. hebben gegruwd
  6. hebben gegruwd
v.v.t.
  1. had gegruwd
  2. had gegruwd
  3. had gegruwd
  4. hadden gegruwd
  5. hadden gegruwd
  6. hadden gegruwd
o.t.t.t.
  1. zal gruwen
  2. zult gruwen
  3. zal gruwen
  4. zullen gruwen
  5. zullen gruwen
  6. zullen gruwen
o.v.t.t.
  1. zou gruwen
  2. zou gruwen
  3. zou gruwen
  4. zouden gruwen
  5. zouden gruwen
  6. zouden gruwen
diversen
  1. gruw!
  2. gruwt!
  3. gegruwd
  4. gruwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

gruwen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. gruwen
    de weerzin; de walging; het afgrijzen; gruwen
    • weerzin [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • walging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • afgrijzen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gruwen [znw.] zelfstandig naamwoord