Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. hengelen:
  2. hengel:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor hengelen in het Nederlands

hengelen:

hengelen werkwoord (hengel, hengelt, hengelde, hengelden, gehengeld)

  1. hengelen
    vissen; hengelen; visvangen
    • vissen werkwoord (vis, vist, viste, visten, gevist)
    • hengelen werkwoord (hengel, hengelt, hengelde, hengelden, gehengeld)
    • visvangen werkwoord (vang vis, vangt vis, ving vis, vingen vis, vis gevangen)

Conjugations for hengelen:

o.t.t.
  1. hengel
  2. hengelt
  3. hengelt
  4. hengelen
  5. hengelen
  6. hengelen
o.v.t.
  1. hengelde
  2. hengelde
  3. hengelde
  4. hengelden
  5. hengelden
  6. hengelden
v.t.t.
  1. heb gehengeld
  2. hebt gehengeld
  3. heeft gehengeld
  4. hebben gehengeld
  5. hebben gehengeld
  6. hebben gehengeld
v.v.t.
  1. had gehengeld
  2. had gehengeld
  3. had gehengeld
  4. hadden gehengeld
  5. hadden gehengeld
  6. hadden gehengeld
o.t.t.t.
  1. zal hengelen
  2. zult hengelen
  3. zal hengelen
  4. zullen hengelen
  5. zullen hengelen
  6. zullen hengelen
o.v.t.t.
  1. zou hengelen
  2. zou hengelen
  3. zou hengelen
  4. zouden hengelen
  5. zouden hengelen
  6. zouden hengelen
diversen
  1. hengel!
  2. hengelt!
  3. gehengeld
  4. hengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

hengelen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. hengelen
    het vissen; de hengelsport; hengelen

Verwante woorden van "hengelen":


hengelen vorm van hengel:

hengel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de hengel
    vishengel; de hengel
    • vishengel [znw.] zelfstandig naamwoord
    • hengel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "hengel":

  • hengelen, hengels, hengeltje, hengeltjes