Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor in in het Nederlands

in:

in bijvoeglijk naamwoord

  1. in
    in; te
    • in bijvoeglijk naamwoord
    • te bijvoeglijk naamwoord
  2. in
    in
    • in bijvoeglijk naamwoord

in

  1. in
    – geeft een richting aan 1
    in
    – geeft een richting aan 1
    • in
      • we gingen het bos in1
  2. in
    – geeft tijdstip of tijdsduur aan 1
    in
    – geeft tijdstip of tijdsduur aan 1
    • in
      • in het najaar vallen de blaren1
  3. in
    – in de mode 1
    in
    – in de mode 1
    • in
      • lange rokken zijn weer in1
  4. in
    – niet (als woorddeel, ook im of il) 1
    in
    – niet (als woorddeel, ook im of il) 1
    • in
      • informeel, immobiel, illegaal1
  5. in
    – richting van buiten naar binnen 1
    in
    – richting van buiten naar binnen 1
    • in
      • doe de suiker maar in de koffie1
  6. in
    – geeft een plaats aan 1
    in; te
    – geeft een plaats aan 1
    • in
      • Jan is in de slaapkamer1
    • te
      • de vergadering wordt gehouden te Den Haag1

Alternatieve synoniemen voor "in":


Antoniemen van "in":


Verwante definities voor "in":

  1. geeft een richting aan1
    • we gingen het bos in1
  2. geeft tijdstip of tijdsduur aan1
    • in het najaar vallen de blaren1
  3. in de mode1
    • lange rokken zijn weer in1
  4. niet (als woorddeel, ook im of il)1
    • informeel, immobiel, illegaal1
  5. richting van buiten naar binnen1
    • doe de suiker maar in de koffie1
  6. geeft een plaats aan1
    • Jan is in de slaapkamer1

in vorm van invaren:

invaren werkwoord (vaar in, vaart in, voer in, voeren in, ingevaren)

  1. invaren
    binnenvaren; invaren
    • binnenvaren werkwoord (vaar binnen, vaart binnen, voer binnen, voeren binnen, binnengevaren)
    • invaren werkwoord (vaar in, vaart in, voer in, voeren in, ingevaren)

Conjugations for invaren:

o.t.t.
  1. vaar in
  2. vaart in
  3. vaart in
  4. varen in
  5. varen in
  6. varen in
o.v.t.
  1. voer in
  2. voer in
  3. voer in
  4. voeren in
  5. voeren in
  6. voeren in
v.t.t.
  1. ben ingevaren
  2. bent ingevaren
  3. is ingevaren
  4. zijn ingevaren
  5. zijn ingevaren
  6. zijn ingevaren
v.v.t.
  1. was ingevaren
  2. was ingevaren
  3. was ingevaren
  4. waren ingevaren
  5. waren ingevaren
  6. waren ingevaren
o.t.t.t.
  1. zal invaren
  2. zult invaren
  3. zal invaren
  4. zullen invaren
  5. zullen invaren
  6. zullen invaren
o.v.t.t.
  1. zou invaren
  2. zou invaren
  3. zou invaren
  4. zouden invaren
  5. zouden invaren
  6. zouden invaren
en verder
  1. vaarde in
  2. vaarde in
  3. vaarde in
  4. vaarden in
  5. vaarden in
  6. vaarden in
diversen
  1. vaar in!
  2. vaart in!
  3. ingevaren
  4. invarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

in vorm van innen:

innen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. innen
    innen
    • innen [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. innen
    het incasso; de inning; de vordering; de incassering; innen; de invordering
    • incasso [het ~] zelfstandig naamwoord
    • inning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vordering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • incassering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • innen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • invordering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

innen werkwoord (in, int, inde, inden, geïnd)

  1. innen
    incasseren; geld in ontvangst nemen; innen

Conjugations for innen:

o.t.t.
  1. in
  2. int
  3. int
  4. innen
  5. innen
  6. innen
o.v.t.
  1. inde
  2. inde
  3. inde
  4. inden
  5. inden
  6. inden
v.t.t.
  1. heb geïnd
  2. hebt geïnd
  3. heeft geïnd
  4. hebben geïnd
  5. hebben geïnd
  6. hebben geïnd
v.v.t.
  1. had geïnd
  2. had geïnd
  3. had geïnd
  4. hadden geïnd
  5. hadden geïnd
  6. hadden geïnd
o.t.t.t.
  1. zal innen
  2. zult innen
  3. zal innen
  4. zullen innen
  5. zullen innen
  6. zullen innen
o.v.t.t.
  1. zou innen
  2. zou innen
  3. zou innen
  4. zouden innen
  5. zouden innen
  6. zouden innen
en verder
  1. is geïnd
diversen
  1. in!
  2. int!
  3. geïnd
  4. innend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante synoniemen voor in