Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor innen in het Nederlands

innen:

innen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. innen
    innen
    • innen [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. innen
    het incasso; de inning; de vordering; de incassering; innen; de invordering
    • incasso [het ~] zelfstandig naamwoord
    • inning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vordering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • incassering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • innen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • invordering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

innen werkwoord (in, int, inde, inden, geïnd)

  1. innen
    incasseren; geld in ontvangst nemen; innen

Conjugations for innen:

o.t.t.
  1. in
  2. int
  3. int
  4. innen
  5. innen
  6. innen
o.v.t.
  1. inde
  2. inde
  3. inde
  4. inden
  5. inden
  6. inden
v.t.t.
  1. heb geïnd
  2. hebt geïnd
  3. heeft geïnd
  4. hebben geïnd
  5. hebben geïnd
  6. hebben geïnd
v.v.t.
  1. had geïnd
  2. had geïnd
  3. had geïnd
  4. hadden geïnd
  5. hadden geïnd
  6. hadden geïnd
o.t.t.t.
  1. zal innen
  2. zult innen
  3. zal innen
  4. zullen innen
  5. zullen innen
  6. zullen innen
o.v.t.t.
  1. zou innen
  2. zou innen
  3. zou innen
  4. zouden innen
  5. zouden innen
  6. zouden innen
en verder
  1. is geïnd
diversen
  1. in!
  2. int!
  3. geïnd
  4. innend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze