Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor installeren in het Nederlands

installeren:

installeren werkwoord (installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)

  1. installeren
    installeren; inrichten
    • installeren werkwoord (installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)
    • inrichten werkwoord (richt in, richtte in, richtten in, ingericht)
  2. installeren
    aanstellen; benoemen; installeren
    • aanstellen werkwoord (stel aan, stelt aan, stelde aan, stelden aan, aangesteld)
    • benoemen werkwoord (benoem, benoemt, benoemde, benoemden, benoemd)
    • installeren werkwoord (installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)
  3. installeren
    installeren; aanleggen; monteren en aansluiten; plaatsen; aanbrengen
    • installeren werkwoord (installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)
    • aanleggen werkwoord (leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)
    • plaatsen werkwoord (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • aanbrengen werkwoord (breng aan, brengt aan, bracht aan, brachten aan, aangebracht)
  4. installeren
    installeren
    • installeren werkwoord (installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)

Conjugations for installeren:

o.t.t.
  1. installeer
  2. installeert
  3. installeert
  4. installeren
  5. installeren
  6. installeren
o.v.t.
  1. installeerde
  2. installeerde
  3. installeerde
  4. installeerden
  5. installeerden
  6. installeerden
v.t.t.
  1. heb geïnstalleerd
  2. hebt geïnstalleerd
  3. heeft geïnstalleerd
  4. hebben geïnstalleerd
  5. hebben geïnstalleerd
  6. hebben geïnstalleerd
v.v.t.
  1. had geïnstalleerd
  2. had geïnstalleerd
  3. had geïnstalleerd
  4. hadden geïnstalleerd
  5. hadden geïnstalleerd
  6. hadden geïnstalleerd
o.t.t.t.
  1. zal installeren
  2. zult installeren
  3. zal installeren
  4. zullen installeren
  5. zullen installeren
  6. zullen installeren
o.v.t.t.
  1. zou installeren
  2. zou installeren
  3. zou installeren
  4. zouden installeren
  5. zouden installeren
  6. zouden installeren
en verder
  1. ben geïnstalleerd
  2. bent geïnstalleerd
  3. is geïnstalleerd
  4. zijn geïnstalleerd
  5. zijn geïnstalleerd
  6. zijn geïnstalleerd
diversen
  1. installeer!
  2. installeert!
  3. geïnstalleerd
  4. installerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze