Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor kasstuk in het Nederlands

kasstuk:

kasstuk [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kasstuk
    de kassucces; het kasstuk
    • kassucces [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • kasstuk [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. het kasstuk
    de succesnummer; het succes; de hit; de kraker; de topper; de treffer; het successtuk; de klapper; de schlager; het kasstuk
    • succesnummer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • succes [het ~] zelfstandig naamwoord
    • hit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kraker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • topper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • treffer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • successtuk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • klapper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schlager [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kasstuk [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "kasstuk":

  • kasstukken