Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor kraak in het Nederlands

kraak:

kraak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kraak
    de kraak; wederrechtelijke bewoning
  2. de kraak
    de inbraak; de braak; de kraak
    • inbraak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • braak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kraak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "kraak":


kraken:

kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)

  1. kraken
    kraken; een krakend geluid maken
  2. kraken
    openbreken; kraken; losbreken
    • openbreken werkwoord (breek open, breekt open, brak open, braken open, opengebroken)
    • kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
    • losbreken werkwoord (breek los, breekt los, brak los, braken los, losgebroken)
  3. kraken
    kritiseren; afkraken; katten; kraken
    • kritiseren werkwoord (kritiseer, kritiseert, kritiseerde, kritiseerden, gekritiseerd)
    • afkraken werkwoord (kraak af, kraakt af, kraakte af, kraakten af, afgekraakt)
    • katten werkwoord (kat, katte, katten, gekat)
    • kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
  4. kraken
    kraken; huizen kraken
  5. kraken
    – er heel negatief over spreken of schrijven 1
    kraken
    – er heel negatief over spreken of schrijven 1
    • kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
      • het boek werd in de krant gekraakt1
  6. kraken
    – bezetten en erin gaan wonen 1
    kraken
    – bezetten en erin gaan wonen 1
    • kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
      • we hebben een huis gekraakt1
  7. kraken
    – een scherp geluid maken alsof het barst 1
    kraken
    – een scherp geluid maken alsof het barst 1
    • kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
      • de oude planken kraken1

Conjugations for kraken:

o.t.t.
  1. kraak
  2. kraakt
  3. kraakt
  4. kraken
  5. kraken
  6. kraken
o.v.t.
  1. kraakte
  2. kraakte
  3. kraakte
  4. kraakten
  5. kraakten
  6. kraakten
v.t.t.
  1. heb gekraakt
  2. hebt gekraakt
  3. heeft gekraakt
  4. hebben gekraakt
  5. hebben gekraakt
  6. hebben gekraakt
v.v.t.
  1. had gekraakt
  2. had gekraakt
  3. had gekraakt
  4. hadden gekraakt
  5. hadden gekraakt
  6. hadden gekraakt
o.t.t.t.
  1. zal kraken
  2. zult kraken
  3. zal kraken
  4. zullen kraken
  5. zullen kraken
  6. zullen kraken
o.v.t.t.
  1. zou kraken
  2. zou kraken
  3. zou kraken
  4. zouden kraken
  5. zouden kraken
  6. zouden kraken
en verder
  1. ben gekraakt
  2. bent gekraakt
  3. is gekraakt
  4. zijn gekraakt
  5. zijn gekraakt
  6. zijn gekraakt
diversen
  1. kraak!
  2. kraakt!
  3. gekraakt
  4. krakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kraken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kraken
    het kraken
    • kraken [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "kraken":


Alternatieve synoniemen voor "kraken":


Verwante definities voor "kraken":

  1. er heel negatief over spreken of schrijven1
    • het boek werd in de krant gekraakt1
  2. bezetten en erin gaan wonen1
    • we hebben een huis gekraakt1
  3. een scherp geluid maken alsof het barst1
    • de oude planken kraken1