Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. krenken:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor krenken in het Nederlands

krenken:

krenken werkwoord (krenk, krenkt, krenkte, krenkten, gekrenkt)

  1. krenken
    kwetsen; krenken
    • kwetsen werkwoord (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)
    • krenken werkwoord (krenk, krenkt, krenkte, krenkten, gekrenkt)
  2. krenken
    pijn doen; kwetsen; krenken; zeer doen; grieven
    • pijn doen werkwoord (doe pijn, doet pijn, deed pijn, deden pijn, pijn gedaan)
    • kwetsen werkwoord (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)
    • krenken werkwoord (krenk, krenkt, krenkte, krenkten, gekrenkt)
    • zeer doen werkwoord (doe zeer, doet zeer, deed zeer, deden zeer, zeer gedaan)
    • grieven werkwoord (grief, grieft, griefde, griefden, gegriefd)

Conjugations for krenken:

o.t.t.
  1. krenk
  2. krenkt
  3. krenkt
  4. krenken
  5. krenken
  6. krenken
o.v.t.
  1. krenkte
  2. krenkte
  3. krenkte
  4. krenkten
  5. krenkten
  6. krenkten
v.t.t.
  1. heb gekrenkt
  2. hebt gekrenkt
  3. heeft gekrenkt
  4. hebben gekrenkt
  5. hebben gekrenkt
  6. hebben gekrenkt
v.v.t.
  1. had gekrenkt
  2. had gekrenkt
  3. had gekrenkt
  4. hadden gekrenkt
  5. hadden gekrenkt
  6. hadden gekrenkt
o.t.t.t.
  1. zal krenken
  2. zult krenken
  3. zal krenken
  4. zullen krenken
  5. zullen krenken
  6. zullen krenken
o.v.t.t.
  1. zou krenken
  2. zou krenken
  3. zou krenken
  4. zouden krenken
  5. zouden krenken
  6. zouden krenken
diversen
  1. krenk!
  2. krenkt!
  3. gekrenkt
  4. krenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze