Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. kruit:
  2. kruien:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor kruit in het Nederlands

kruit:

kruit [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kruit
    de poeder; het kruit
    • poeder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kruit [het ~] zelfstandig naamwoord

kruit vorm van kruien:

kruien werkwoord (krui, kruit, kruide, kruiden, gekruid)

  1. kruien
    karren; kruien
    • karren werkwoord (kar, kart, karde, karden, gekard)
    • kruien werkwoord (krui, kruit, kruide, kruiden, gekruid)

Conjugations for kruien:

o.t.t.
  1. krui
  2. kruit
  3. kruit
  4. kruien
  5. kruien
  6. kruien
o.v.t.
  1. kruide
  2. kruide
  3. kruide
  4. kruiden
  5. kruiden
  6. kruiden
v.t.t.
  1. heb gekruid
  2. hebt gekruid
  3. heeft gekruid
  4. hebben gekruid
  5. hebben gekruid
  6. hebben gekruid
v.v.t.
  1. had gekruid
  2. had gekruid
  3. had gekruid
  4. hadden gekruid
  5. hadden gekruid
  6. hadden gekruid
o.t.t.t.
  1. zal kruien
  2. zult kruien
  3. zal kruien
  4. zullen kruien
  5. zullen kruien
  6. zullen kruien
o.v.t.t.
  1. zou kruien
  2. zou kruien
  3. zou kruien
  4. zouden kruien
  5. zouden kruien
  6. zouden kruien
diversen
  1. krui!
  2. kruit!
  3. gekruid
  4. kruiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze