Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor laten in het Nederlands

laten:

laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)

  1. laten
    laten; toelaten; permitteren
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
    • toelaten werkwoord (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
  2. laten
    toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • toelaten werkwoord (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • inwilligen werkwoord (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  3. laten
    – veroorzaken dat het gebeurt 1
    doen; laten
    – veroorzaken dat het gebeurt 1
    • doen werkwoord (doe, doet, deed, deden, gedaan)
      • dat doet me denken aan vroeger1
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
      • je laat me schrikken1
  4. laten
    – aansporing om iets te doen 1
    laten
    – aansporing om iets te doen 1
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
      • laten we hem verrassen!1
  5. laten
    – er niets aan veranderen 1
    laten
    – er niets aan veranderen 1
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
      • laat die deur open1
  6. laten
    – mogelijk maken dat hij er komt 1
    laten
    – mogelijk maken dat hij er komt 1
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
      • ik laat de kat binnen1
  7. laten
    – vertrekken zonder hem mee te nemen 1
    laten
    – vertrekken zonder hem mee te nemen 1
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
      • kunnen we onze kinderen hier laten?1
  8. laten
    – het niet doen 1
    laten
    – het niet doen 1
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
      • laat dat!1

Conjugations for laten:

o.t.t.
  1. laat
  2. laat
  3. laat
  4. laten
  5. laten
  6. laten
o.v.t.
  1. liet
  2. liet
  3. liet
  4. lieten
  5. lieten
  6. lieten
v.t.t.
  1. heb gelaten
  2. hebt gelaten
  3. heeft gelaten
  4. hebben gelaten
  5. hebben gelaten
  6. hebben gelaten
v.v.t.
  1. had gelaten
  2. had gelaten
  3. had gelaten
  4. hadden gelaten
  5. hadden gelaten
  6. hadden gelaten
o.t.t.t.
  1. zal laten
  2. zult laten
  3. zal laten
  4. zullen laten
  5. zullen laten
  6. zullen laten
o.v.t.t.
  1. zou laten
  2. zou laten
  3. zou laten
  4. zouden laten
  5. zouden laten
  6. zouden laten
en verder
  1. ben gelaten
  2. bent gelaten
  3. is gelaten
  4. zijn gelaten
  5. zijn gelaten
  6. zijn gelaten
diversen
  1. laat!
  2. laat!
  3. gelaten
  4. latend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "laten":


Alternatieve synoniemen voor "laten":


Antoniemen van "laten":


Verwante definities voor "laten":

  1. veroorzaken dat het gebeurt1
    • je laat me schrikken1
  2. aansporing om iets te doen1
    • laten we hem verrassen!1
  3. er niets aan veranderen1
    • laat die deur open1
  4. mogelijk maken dat hij er komt1
    • ik laat de kat binnen1
  5. vertrekken zonder hem mee te nemen1
    • kunnen we onze kinderen hier laten?1
  6. het niet doen1
    • laat dat!1

laten vorm van lat:

lat [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de lat
    de lat; smalle plank; de schroot
    • lat [de ~] zelfstandig naamwoord
    • smalle plank [znw.] zelfstandig naamwoord
    • schroot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "lat":


Verwante synoniemen voor laten