Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor lijnen in het Nederlands

lijnen:

lijnen werkwoord (lijn, lijnt, lijnde, lijnden, gelijnd)

  1. lijnen
    lijnen
    • lijnen werkwoord (lijn, lijnt, lijnde, lijnden, gelijnd)

Conjugations for lijnen:

o.t.t.
  1. lijn
  2. lijnt
  3. lijnt
  4. lijnen
  5. lijnen
  6. lijnen
o.v.t.
  1. lijnde
  2. lijnde
  3. lijnde
  4. lijnden
  5. lijnden
  6. lijnden
v.t.t.
  1. heb gelijnd
  2. hebt gelijnd
  3. heeft gelijnd
  4. hebben gelijnd
  5. hebben gelijnd
  6. hebben gelijnd
v.v.t.
  1. had gelijnd
  2. had gelijnd
  3. had gelijnd
  4. hadden gelijnd
  5. hadden gelijnd
  6. hadden gelijnd
o.t.t.t.
  1. zal lijnen
  2. zult lijnen
  3. zal lijnen
  4. zullen lijnen
  5. zullen lijnen
  6. zullen lijnen
o.v.t.t.
  1. zou lijnen
  2. zou lijnen
  3. zou lijnen
  4. zouden lijnen
  5. zouden lijnen
  6. zouden lijnen
en verder
  1. is gelijnd
diversen
  1. lijn!
  2. lijnt!
  3. gelijnd
  4. lijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lijnen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het lijnen
    het regime; het dieet; het lijnen
    • regime [het ~] zelfstandig naamwoord
    • dieet [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lijnen [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. het lijnen
    dieet houden; het lijnen
  3. het lijnen
    aan de lijn doen; de diëten; het lijnen

Verwante woorden van "lijnen":


lijn:

lijn [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de lijn
    de lijn; de linie; de streep
    • lijn [de ~] zelfstandig naamwoord
    • linie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • streep [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de lijn
    de lijn; de schreef
    • lijn [de ~] zelfstandig naamwoord
    • schreef [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. de lijn
    de teugel; de lijn; de riem; de lei
    • teugel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lijn [de ~] zelfstandig naamwoord
    • riem [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lei [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. de lijn
    de rimpel; de lijn; huidrimpel
    • rimpel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lijn [de ~] zelfstandig naamwoord
    • huidrimpel [znw.] zelfstandig naamwoord
  5. de lijn
    de lijn
    • lijn [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. de lijn
    – vorm van het lichaam 1
    de lijn; de figuur; de gestalte
    – vorm van het lichaam 1
    • lijn [de ~] zelfstandig naamwoord
      • nee, geen gebak, ik moet om mijn lijn denken1
    • figuur [de ~] zelfstandig naamwoord
      • hij heeft het figuur van een jonge kerel1
    • gestalte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • zijn lange gestalte maakte veel indruk1
  7. de lijn
    – koord of draad 1
    de lijn
    – koord of draad 1
    • lijn [de ~] zelfstandig naamwoord
      • houd uw hond aan de lijn1
  8. de lijn
    – verbinding tussen twee punten 1
    de lijn
    – verbinding tussen twee punten 1
    • lijn [de ~] zelfstandig naamwoord
      • er is vertraging op de lijn Amsterdam-Utrecht1
  9. de lijn
    – verbinding tussen twee punten op een ondergrond 1
    de lijn; de streep
    – verbinding tussen twee punten op een ondergrond 1
    • lijn [de ~] zelfstandig naamwoord
      • in de driehoek trok hij een lijn1
    • streep [de ~] zelfstandig naamwoord
      • er liep een witte streep over het midden van de weg1

Verwante woorden van "lijn":


Alternatieve synoniemen voor "lijn":


Verwante definities voor "lijn":

  1. vorm van het lichaam1
    • nee, geen gebak, ik moet om mijn lijn denken1
  2. koord of draad1
    • houd uw hond aan de lijn1
  3. verbinding tussen twee punten1
    • er is vertraging op de lijn Amsterdam-Utrecht1
  4. verbinding tussen twee punten op een ondergrond1
    • in de driehoek trok hij een lijn1

Verwante synoniemen voor lijnen