Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor lul in het Nederlands

lul:

lul [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de lul
    de roede; de piemel; de penis; de lul; de pik; het lid
    • roede [de ~] zelfstandig naamwoord
    • piemel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • penis [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lul [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lid [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. de lul
    de lul; de pineut; de dupe; de sigaar
    • lul [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pineut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dupe [de ~] zelfstandig naamwoord
    • sigaar [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. de lul
    de klootzak; de schobbejak; de hond; de schoelje; de lul; de eikel; de smeerlap; de schoft
    • klootzak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord !
    • schobbejak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schoelje [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lul [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • eikel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord !
    • smeerlap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schoft [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "lul":


lullen:

lullen werkwoord (lul, lult, lulde, lulden, geluld)

  1. lullen
    lullen; zwammen; zwetsen; kletspraat verkopen; zeveren
    • lullen werkwoord (lul, lult, lulde, lulden, geluld)
    • zwammen werkwoord (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)
    • zwetsen werkwoord (zwets, zwetst, zwetste, zwetsten, gezwetst)
    • zeveren werkwoord (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)

Conjugations for lullen:

o.t.t.
  1. lul
  2. lult
  3. lult
  4. lullen
  5. lullen
  6. lullen
o.v.t.
  1. lulde
  2. lulde
  3. lulde
  4. lulden
  5. lulden
  6. lulden
v.t.t.
  1. heb geluld
  2. hebt geluld
  3. heeft geluld
  4. hebben geluld
  5. hebben geluld
  6. hebben geluld
v.v.t.
  1. had geluld
  2. had geluld
  3. had geluld
  4. hadden geluld
  5. hadden geluld
  6. hadden geluld
o.t.t.t.
  1. zal lullen
  2. zult lullen
  3. zal lullen
  4. zullen lullen
  5. zullen lullen
  6. zullen lullen
o.v.t.t.
  1. zou lullen
  2. zou lullen
  3. zou lullen
  4. zouden lullen
  5. zouden lullen
  6. zouden lullen
diversen
  1. lul!
  2. lult!
  3. geluld
  4. lullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lullen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de lullen
    de lullen
    • lullen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "lullen":