Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor maf in het Nederlands

maf:

maf bijvoeglijk naamwoord

  1. maf
    gek; mesjogge; krankjorum; achterlijk; gestoord; niet goed snik; stupide; zot; maf; idioot; krankzinnig; idioterig; geschift
  2. maf
    vreemd; eigenaardig; dwaas; gek; maf; typisch; mal
    • vreemd bijvoeglijk naamwoord
    • eigenaardig bijvoeglijk naamwoord
    • dwaas bijvoeglijk naamwoord
    • gek bijvoeglijk naamwoord
    • maf bijvoeglijk naamwoord
    • typisch bijvoeglijk naamwoord
    • mal bijvoeglijk naamwoord
  3. maf
    mesjogge; krankjorum; getikt; kierewiet; maf; geschift; knots; hoorndol; mal
  4. maf
    gek; idioot; dwaas; maf
    • gek bijvoeglijk naamwoord
    • idioot bijvoeglijk naamwoord
    • dwaas bijvoeglijk naamwoord
    • maf bijvoeglijk naamwoord

maf [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de maf
    – waar je om moet lachen 1
    gek; de maf
    – waar je om moet lachen 1
    • gek bijvoeglijk naamwoord
      • die Bahattin is zo'n gekke vent!1
    • maf [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • dat is een maf verhaal1
  2. de maf
    – wie erg raar doet, zijn verstand kwijt is 1
    de gek; de maf; getikt
    – wie erg raar doet, zijn verstand kwijt is 1
    • gek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • in die inrichting zitten allemaal gekken1
    • maf [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • deze leraar is een beetje maf1
    • getikt bijvoeglijk naamwoord
      • doe niet zo getikt!1

Alternatieve synoniemen voor "maf":


Antoniemen van "maf":


Verwante definities voor "maf":

  1. waar je om moet lachen1
    • dat is een maf verhaal1
  2. wie erg raar doet, zijn verstand kwijt is1
    • deze leraar is een beetje maf1

maffen:

maffen werkwoord (maf, maft, mafte, maften, gemaft)

  1. maffen
    slapen; meuren; pitten; maffen
    • slapen werkwoord (slaap, slaapt, sliep, sliepen, geslapen)
    • meuren werkwoord (meur, meurt, meurde, meurden, gemeurd)
    • pitten werkwoord (pit, pitte, pitten, gepit)
    • maffen werkwoord (maf, maft, mafte, maften, gemaft)

Conjugations for maffen:

o.t.t.
  1. maf
  2. maft
  3. maft
  4. maffen
  5. maffen
  6. maffen
o.v.t.
  1. mafte
  2. mafte
  3. mafte
  4. maften
  5. maften
  6. maften
v.t.t.
  1. heb gemaft
  2. hebt gemaft
  3. heeft gemaft
  4. hebben gemaft
  5. hebben gemaft
  6. hebben gemaft
v.v.t.
  1. had gemaft
  2. had gemaft
  3. had gemaft
  4. hadden gemaft
  5. hadden gemaft
  6. hadden gemaft
o.t.t.t.
  1. zal maffen
  2. zult maffen
  3. zal maffen
  4. zullen maffen
  5. zullen maffen
  6. zullen maffen
o.v.t.t.
  1. zou maffen
  2. zou maffen
  3. zou maffen
  4. zouden maffen
  5. zouden maffen
  6. zouden maffen
diversen
  1. maf!
  2. maft!
  3. gemaft
  4. maffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze