Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor meester in het Nederlands

meester:

meester [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de meester
    de baas; de superieur; de meester; de meerdere; de patroon
    • baas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • superieur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • meester [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • meerdere [de ~] zelfstandig naamwoord
    • patroon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de meester
    meester in de rechten; de meester; de jurist
  3. de meester
    de bevelhebber; de meester; de baas; de beheerser; de gebieder
    • bevelhebber [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • meester [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • baas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • beheerser [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gebieder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. de meester
    de maestro; de meester
    • maestro [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • meester [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. de meester
    de meester; deken van een gilde; de gildenmeester
  6. de meester
    de meester; de machinist; de treinbestuurder
  7. de meester
    de leraar; de pedant; de leerkracht; de onderwijzer; de schoolmeester; de meester
  8. de meester
    de leraar; de pedant; leraar op basisschool; de leerkracht; de onderwijzer; de schoolmeester; de meester
  9. de meester
    – leerkracht of leraar 1
    de leraar
    – iemand die lesgeeft 1
    • leraar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • welke leraar hebben we voor scheikunde?1
    de docent; de juf
    • docent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • juf [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    de meester
    – leerkracht of leraar 1
    • meester [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hebben jullie een juffrouw of een meester op school?1
  10. de meester
    – leerkracht of leraar 1
    de meester
    – leerkracht of leraar 1
    • meester [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hebben jullie een juffrouw of een meester op school?1
  11. de meester
    – wie iets heel goed kan 1
    de meester
    – wie iets heel goed kan 1
    • meester [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij is een meester in het liegen1
  12. de meester
    – wie rechten heeft gestudeerd 1
    de meester
    – wie rechten heeft gestudeerd 1
    • meester [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • mijn broer is meester in de rechten1

Verwante woorden van "meester":

  • meesteren, meesters, meestertje, meestertjes

Verwante definities voor "meester":

  1. leerkracht of leraar1
    • hebben jullie een juffrouw of een meester op school?1
  2. wie iets heel goed kan1
    • hij is een meester in het liegen1
  3. wie rechten heeft gestudeerd1
    • mijn broer is meester in de rechten1

Verwante synoniemen voor meester