Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor narren in het Nederlands

narren:

narren werkwoord

  1. narren
    pesten; plagen; koeioneren; kwellen; treiteren; tergen; narren; tarten; sarren
    • pesten werkwoord (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen werkwoord (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • koeioneren werkwoord (koeioneer, koeioneert, koeioneerde, koeioneerden, gekoeioneerd)
    • kwellen werkwoord (kwel, kwelt, kwelde, kwelden, gekweld)
    • treiteren werkwoord (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tergen werkwoord (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
    • narren werkwoord
    • tarten werkwoord (tart, tartte, tartten, getart)
    • sarren werkwoord (sar, sart, sarde, sarden, sarde)

Verwante woorden van "narren":


nar:

nar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de nar
    de hansworst; de gek; de kwast; de kwibus; de nar; de zot
    • hansworst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwibus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • nar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de nar
    de nar; de hofnar
    • nar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hofnar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "nar":