Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor nood in het Nederlands

nood:

nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de nood
    de behoeftigheid; de nood; de noodwendigheid
  2. de nood
    het torment; de kwelling; de agonie; de grief; de verschrikking; de nood
    • torment [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kwelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • agonie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • grief [de ~] zelfstandig naamwoord
    • verschrikking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de nood
    de hulpbehoevendheid; de nood
  4. de nood
    de nood; de noodtoestand
    • nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • noodtoestand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. de nood
    de kwelling; de ergernis; de beproeving; de grief; de bezoeking; de nood; de temptatie
    • kwelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • ergernis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • beproeving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • grief [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bezoeking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • temptatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  6. de nood
    – grote moeilijkheden, gevaar 1
    de nood
    – grote moeilijkheden, gevaar 1
    • nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • het schip is in nood1
  7. de nood
    – wat je beslist nodig hebt 1
    de nood
    – wat je beslist nodig hebt 1
    • nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • de noden van de bevolking1

Verwante woorden van "nood":

  • noodden

Verwante definities voor "nood":

  1. grote moeilijkheden, gevaar1
    • het schip is in nood1
  2. wat je beslist nodig hebt1
    • de noden van de bevolking1