Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor nors in het Nederlands

nors:

nors bijvoeglijk naamwoord

  1. nors
    bruusk; kortaf; nors; onzacht
    • bruusk bijvoeglijk naamwoord
    • kortaf bijvoeglijk naamwoord
    • nors bijvoeglijk naamwoord
    • onzacht bijvoeglijk naamwoord
  2. nors
    chagrijnig; nurks; knorrig; korzelig; nors

Verwante woorden van "nors":

  • norsheid, norse, nor

nor:

nor [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de nor
    de gevangenis; de doos; de petoet; de lik; de strafgevangenis; strafplaats; de bak; de strafinrichting; het spinhuis; de nor; de bajes
    • gevangenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • doos [de ~] zelfstandig naamwoord
    • petoet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • strafgevangenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • strafplaats [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • strafinrichting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • spinhuis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • nor [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bajes [de ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "nor":