Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. omtrekken:
  2. omtrek:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor omtrekken in het Nederlands

omtrekken:

omtrekken werkwoord (trek om, trekt om, trok om, trokken om, omgetrokken)

  1. omtrekken
    omtrekken
    • omtrekken werkwoord (trek om, trekt om, trok om, trokken om, omgetrokken)

Conjugations for omtrekken:

o.t.t.
  1. trek om
  2. trekt om
  3. trekt om
  4. trekken om
  5. trekken om
  6. trekken om
o.v.t.
  1. trok om
  2. trok om
  3. trok om
  4. trokken om
  5. trokken om
  6. trokken om
v.t.t.
  1. heb omgetrokken
  2. hebt omgetrokken
  3. heeft omgetrokken
  4. hebben omgetrokken
  5. hebben omgetrokken
  6. hebben omgetrokken
v.v.t.
  1. had omgetrokken
  2. had omgetrokken
  3. had omgetrokken
  4. hadden omgetrokken
  5. hadden omgetrokken
  6. hadden omgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal omtrekken
  2. zult omtrekken
  3. zal omtrekken
  4. zullen omtrekken
  5. zullen omtrekken
  6. zullen omtrekken
o.v.t.t.
  1. zou omtrekken
  2. zou omtrekken
  3. zou omtrekken
  4. zouden omtrekken
  5. zouden omtrekken
  6. zouden omtrekken
en verder
  1. ben omgetrokken
  2. bent omgetrokken
  3. is omgetrokken
  4. zijn omgetrokken
  5. zijn omgetrokken
  6. zijn omgetrokken
diversen
  1. trek om!
  2. trekt om!
  3. omgetrokken
  4. omtrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "omtrekken":


omtrekken vorm van omtrek:

omtrek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de omtrek
    de omtrek; de vorm
    • omtrek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vorm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de omtrek
    de omgeving; omstreek; de omtrek
    • omgeving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • omstreek [znw.] zelfstandig naamwoord
    • omtrek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de omtrek
    de omtrek; afmeting van omlijning
  4. de omtrek
    de omtrek; de contour; de omlijning
    • omtrek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • contour [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • omlijning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. de omtrek
    – gebied om iets heen 1
    de omgeving; de omtrek
    – gebied om iets heen 1
    • omgeving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • de omgeving van Amsterdam is heel rustig1
    • omtrek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • in de wijde omtrek zie je geen huis1
  6. de omtrek
    – buitenste lijn 1
    de omtrek
    – buitenste lijn 1
    • omtrek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij tekent de omtrek van een paard1

Verwante woorden van "omtrek":


Alternatieve synoniemen voor "omtrek":


Verwante definities voor "omtrek":

  1. gebied om iets heen1
    • in de wijde omtrek zie je geen huis1
  2. buitenste lijn1
    • hij tekent de omtrek van een paard1