Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor ontzet in het Nederlands

ontzet:

ontzet bijvoeglijk naamwoord

  1. ontzet
    verbouwereerd; verbaasd; stomverbaasd; perplex; beduusd; ontdaan; ontzet; ontsteld; onthutst
  2. ontzet
    van streek; geschokt; ontzet; ontredderd

ontzet [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het ontzet
    het ontzet
    • ontzet [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "ontzet":


ontzetten:

ontzetten werkwoord (ontzet, ontzette, ontzetten, ontzet)

  1. ontzetten
    ontzetten; uit de macht ontzetten
  2. ontzetten
    bevrijden van belegeraars; verlossen; ontzetten

Conjugations for ontzetten:

o.t.t.
  1. ontzet
  2. ontzet
  3. ontzet
  4. ontzetten
  5. ontzetten
  6. ontzetten
o.v.t.
  1. ontzette
  2. ontzette
  3. ontzette
  4. ontzetten
  5. ontzetten
  6. ontzetten
v.t.t.
  1. heb ontzet
  2. hebt ontzet
  3. heeft ontzet
  4. hebben ontzet
  5. hebben ontzet
  6. hebben ontzet
v.v.t.
  1. had ontzet
  2. had ontzet
  3. had ontzet
  4. hadden ontzet
  5. hadden ontzet
  6. hadden ontzet
o.t.t.t.
  1. zal ontzetten
  2. zult ontzetten
  3. zal ontzetten
  4. zullen ontzetten
  5. zullen ontzetten
  6. zullen ontzetten
o.v.t.t.
  1. zou ontzetten
  2. zou ontzetten
  3. zou ontzetten
  4. zouden ontzetten
  5. zouden ontzetten
  6. zouden ontzetten
en verder
  1. ben ontzet
  2. bent ontzet
  3. is ontzet
  4. zijn ontzet
  5. zijn ontzet
  6. zijn ontzet
diversen
  1. ontzet!
  2. ontzet!
  3. ontzet
  4. ontzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "ontzetten":


Verwante synoniemen voor ontzet