Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor opbouwen in het Nederlands

opbouwen:

opbouwen werkwoord (bouw op, bouwt op, bouwde op, bouwden op, opgebouwd)

  1. opbouwen
    bouwen; opbouwen
    • bouwen werkwoord (bouw, bouwt, bouwde, bouwden, gebouwd)
    • opbouwen werkwoord (bouw op, bouwt op, bouwde op, bouwden op, opgebouwd)
  2. opbouwen
    opbouwen
    • opbouwen werkwoord (bouw op, bouwt op, bouwde op, bouwden op, opgebouwd)
  3. opbouwen
    – in elkaar zetten, samenstellen 1
    opbouwen
    – in elkaar zetten, samenstellen 1
    • opbouwen werkwoord (bouw op, bouwt op, bouwde op, bouwden op, opgebouwd)
      • de tent wordt opgebouwd1

Conjugations for opbouwen:

o.t.t.
  1. bouw op
  2. bouwt op
  3. bouwt op
  4. bouwen op
  5. bouwen op
  6. bouwen op
o.v.t.
  1. bouwde op
  2. bouwde op
  3. bouwde op
  4. bouwden op
  5. bouwden op
  6. bouwden op
v.t.t.
  1. heb opgebouwd
  2. hebt opgebouwd
  3. heeft opgebouwd
  4. hebben opgebouwd
  5. hebben opgebouwd
  6. hebben opgebouwd
v.v.t.
  1. had opgebouwd
  2. had opgebouwd
  3. had opgebouwd
  4. hadden opgebouwd
  5. hadden opgebouwd
  6. hadden opgebouwd
o.t.t.t.
  1. zal opbouwen
  2. zult opbouwen
  3. zal opbouwen
  4. zullen opbouwen
  5. zullen opbouwen
  6. zullen opbouwen
o.v.t.t.
  1. zou opbouwen
  2. zou opbouwen
  3. zou opbouwen
  4. zouden opbouwen
  5. zouden opbouwen
  6. zouden opbouwen
en verder
  1. ben opgebouwd
  2. bent opgebouwd
  3. is opgebouwd
  4. zijn opgebouwd
  5. zijn opgebouwd
  6. zijn opgebouwd
diversen
  1. bouw op!
  2. bouwt op!
  3. opgebouwd
  4. opbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opbouwen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opbouwen
    de constructie; de samenstelling; de opbouw; de structuur; opbouwen; samengesteld geheel; de bouw

Verwante definities voor "opbouwen":

  1. in elkaar zetten, samenstellen1
    • de tent wordt opgebouwd1