Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor ophalen in het Nederlands

ophalen:

ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)

  1. ophalen
    ophalen; afhalen en meenemen; oppikken
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • oppikken werkwoord (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
  2. ophalen
    ophalen; meenemen; afnemen; afhalen; wegnemen; weghalen
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • meenemen werkwoord (neem mee, neemt mee, nam mee, namen mee, meegenomen)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • afhalen werkwoord (haal af, haalt af, haalde af, haalden af, afgehaald)
    • wegnemen werkwoord (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • weghalen werkwoord (haal weg, haalt weg, haalde weg, haalden weg, weggehaald)
  3. ophalen
    ophalen; omhooghalen
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • omhooghalen werkwoord (haal omhoog, haalt omhoog, haalde omhoog, haalden omhoog, omhooggehaald)
  4. ophalen
    ophalen
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
  5. ophalen
    – komen halen om mee te nemen 1
    ophalen
    – komen halen om mee te nemen 1
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
      • komt je vader je ophalen op het vliegveld?1
  6. ophalen
    – er een beter cijfer voor halen 1
    ophalen
    – er een beter cijfer voor halen 1
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
      • ik moet het cijfer voor wiskunde ophalen1
  7. ophalen
    – verzamelen door bij mensen langs te gaan 1
    ophalen
    – verzamelen door bij mensen langs te gaan 1
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
      • wij halen geld op voor de club1
  8. ophalen
    – weer weten hoe het was 1
    ophalen
    – weer weten hoe het was 1
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
      • ik moet mijn wiskunde ophalen1

Conjugations for ophalen:

o.t.t.
  1. haal op
  2. haalt op
  3. haalt op
  4. halen op
  5. halen op
  6. halen op
o.v.t.
  1. haalde op
  2. haalde op
  3. haalde op
  4. haalden op
  5. haalden op
  6. haalden op
v.t.t.
  1. heb opgehaald
  2. hebt opgehaald
  3. heeft opgehaald
  4. hebben opgehaald
  5. hebben opgehaald
  6. hebben opgehaald
v.v.t.
  1. had opgehaald
  2. had opgehaald
  3. had opgehaald
  4. hadden opgehaald
  5. hadden opgehaald
  6. hadden opgehaald
o.t.t.t.
  1. zal ophalen
  2. zult ophalen
  3. zal ophalen
  4. zullen ophalen
  5. zullen ophalen
  6. zullen ophalen
o.v.t.t.
  1. zou ophalen
  2. zou ophalen
  3. zou ophalen
  4. zouden ophalen
  5. zouden ophalen
  6. zouden ophalen
en verder
  1. ben opgehaald
  2. bent opgehaald
  3. is opgehaald
  4. zijn opgehaald
  5. zijn opgehaald
  6. zijn opgehaald
diversen
  1. haal op!
  2. haalt op!
  3. opgehaald
  4. ophalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternatieve synoniemen voor "ophalen":


Antoniemen van "ophalen":


Verwante definities voor "ophalen":

  1. komen halen om mee te nemen1
    • komt je vader je ophalen op het vliegveld?1
  2. er een beter cijfer voor halen1
    • ik moet het cijfer voor wiskunde ophalen1
  3. verzamelen door bij mensen langs te gaan1
    • wij halen geld op voor de club1
  4. weer weten hoe het was1
    • ik moet mijn wiskunde ophalen1

Verwante synoniemen voor ophalen