Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor ophef in het Nederlands

ophef:

ophef [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ophef
    de ophef; de deining
    • ophef [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • deining [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. de ophef
    de drukte; de ophef; kouwe drukte; het rumoer
    • drukte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • ophef [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kouwe drukte [znw.] zelfstandig naamwoord
    • rumoer [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "ophef":


ophef vorm van opheffen:

opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)

  1. opheffen
    opheffen; opdoeken
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • opdoeken werkwoord (doek op, doekt op, doekte op, doekten op, opgedoekt)
  2. opheffen
    opheffen; teniet doen; verijdelen; nullificeren; vernietigen; ondervangen
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • teniet doen werkwoord
    • verijdelen werkwoord (verijdel, verijdelt, verijdelde, verijdelden, verijdeld)
    • nullificeren werkwoord
    • vernietigen werkwoord (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
    • ondervangen werkwoord (ondervang, ondervangt, onderving, ondervingen, ondervangen)
  3. opheffen
    opheffen; heffen; hijsen; omhoog heffen
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • heffen werkwoord (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • hijsen werkwoord (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
    • omhoog heffen werkwoord
  4. opheffen
    opheffen; terugdraaien; teniet doen; nullificeren; vernietigen; ondervangen
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • terugdraaien werkwoord (draai terug, draait terug, draaide terug, draaiden terug, teruggedraaid)
    • teniet doen werkwoord
    • nullificeren werkwoord
    • vernietigen werkwoord (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
    • ondervangen werkwoord (ondervang, ondervangt, onderving, ondervingen, ondervangen)
  5. opheffen
    ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan
    • ontbinden werkwoord (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • uiteen doen gaan werkwoord
  6. opheffen
    beëindigen; afbreken; ontbinden; opheffen; verbreken; stukmaken; verbrijzelen; forceren
    • beëindigen werkwoord (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afbreken werkwoord (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
    • ontbinden werkwoord (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • verbreken werkwoord (verbreek, verbreekt, verbrak, verbraken, verbroken)
    • stukmaken werkwoord (maak stuk, maakt stuk, maakte stuk, maakten stuk, stukgemaakt)
    • verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • forceren werkwoord (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)
  7. opheffen
    – omhoog tillen 1
    opheffen
    – omhoog tillen 1
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
      • hij hief de beker op1
    heffen; tillen; omhoog brengen; lichten; omhoogheffen
    • heffen werkwoord (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • tillen werkwoord (til, tilt, tilde, tilden, getild)
    • omhoog brengen werkwoord (breng omhoog, brengt omhoog, bracht omhoog, brachten omhoog, omhoog gebracht)
    • lichten werkwoord (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • omhoogheffen werkwoord (hef omhoog, heft omhoog, hief omhoog, hieven omhoog, omhooggeheven)
    optillen
    – omhoog brengen 1
    • optillen werkwoord (til op, tilt op, tilde op, tilden op, opgetild)
      • hij tilde de zware stoel op1
  8. opheffen
    – omhoog tillen 1
    opheffen
    – omhoog tillen 1
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
      • hij hief de beker op1
  9. opheffen
    – er een einde aan maken 1
    besluiten; opheffen
    – er een einde aan maken 1
    • besluiten werkwoord (besluit, besloot, besloten, besloten)
      • we besloten de middag met een dansje1
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
      • wij heffen dit bedrijf op1

Conjugations for opheffen:

o.t.t.
  1. hef op
  2. heft op
  3. heft op
  4. heffen op
  5. heffen op
  6. heffen op
o.v.t.
  1. hief op
  2. hief op
  3. hief op
  4. hieven op
  5. hieven op
  6. hieven op
v.t.t.
  1. heb opgeheven
  2. hebt opgeheven
  3. heeft opgeheven
  4. hebben opgeheven
  5. hebben opgeheven
  6. hebben opgeheven
v.v.t.
  1. had opgeheven
  2. had opgeheven
  3. had opgeheven
  4. hadden opgeheven
  5. hadden opgeheven
  6. hadden opgeheven
o.t.t.t.
  1. zal opheffen
  2. zult opheffen
  3. zal opheffen
  4. zullen opheffen
  5. zullen opheffen
  6. zullen opheffen
o.v.t.t.
  1. zou opheffen
  2. zou opheffen
  3. zou opheffen
  4. zouden opheffen
  5. zouden opheffen
  6. zouden opheffen
en verder
  1. ben opgeheven
  2. bent opgeheven
  3. is opgeheven
  4. zijn opgeheven
  5. zijn opgeheven
  6. zijn opgeheven
diversen
  1. hef op!
  2. heft op!
  3. opgeheven
  4. opheffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opheffen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opheffen
    opheffen; terugnemen; intrekken; herroepen
  2. opheffen
    beëindigen; opheffen; de opheffing

Verwante woorden van "opheffen":


Alternatieve synoniemen voor "opheffen":


Antoniemen van "opheffen":


Verwante definities voor "opheffen":

  1. er een einde aan maken1
    • wij heffen dit bedrijf op1
  2. omhoog tillen1
    • hij hief de beker op1