Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. opplakken:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor opplakken in het Nederlands

opplakken:

opplakken werkwoord (plak op, plakt op, plakte op, plakten op, opgeplakt)

  1. opplakken
    vasthechten; hechten; lijmen; vastplakken; vastlijmen; opplakken
    • vasthechten werkwoord (hecht vast, hechtte vast, hechtten vast, vastgehecht)
    • hechten werkwoord (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)
    • lijmen werkwoord (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
    • vastplakken werkwoord (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • vastlijmen werkwoord (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • opplakken werkwoord (plak op, plakt op, plakte op, plakten op, opgeplakt)

Conjugations for opplakken:

o.t.t.
  1. plak op
  2. plakt op
  3. plakt op
  4. plakken op
  5. plakken op
  6. plakken op
o.v.t.
  1. plakte op
  2. plakte op
  3. plakte op
  4. plakten op
  5. plakten op
  6. plakten op
v.t.t.
  1. heb opgeplakt
  2. hebt opgeplakt
  3. heeft opgeplakt
  4. hebben opgeplakt
  5. hebben opgeplakt
  6. hebben opgeplakt
v.v.t.
  1. had opgeplakt
  2. had opgeplakt
  3. had opgeplakt
  4. hadden opgeplakt
  5. hadden opgeplakt
  6. hadden opgeplakt
o.t.t.t.
  1. zal opplakken
  2. zult opplakken
  3. zal opplakken
  4. zullen opplakken
  5. zullen opplakken
  6. zullen opplakken
o.v.t.t.
  1. zou opplakken
  2. zou opplakken
  3. zou opplakken
  4. zouden opplakken
  5. zouden opplakken
  6. zouden opplakken
en verder
  1. is opgeplakt
  2. zijn opgeplakt
diversen
  1. plak op!
  2. plakt op!
  3. opgeplakt
  4. opplakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze