Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor oproep in het Nederlands
oproep:
oproep vorm van oproepen:
-
oproepen
-
oproepen
-
oproepen
– bevelen of verzoeken ergens naar toe te komen 1
Conjugations for oproepen:
o.t.t.
- roep op
- roept op
- roept op
- roepen op
- roepen op
- roepen op
o.v.t.
- riep op
- riep op
- riep op
- riepen op
- riepen op
- riepen op
v.t.t.
- heb opgeroepen
- hebt opgeroepen
- heeft opgeroepen
- hebben opgeroepen
- hebben opgeroepen
- hebben opgeroepen
v.v.t.
- had opgeroepen
- had opgeroepen
- had opgeroepen
- hadden opgeroepen
- hadden opgeroepen
- hadden opgeroepen
o.t.t.t.
- zal oproepen
- zult oproepen
- zal oproepen
- zullen oproepen
- zullen oproepen
- zullen oproepen
o.v.t.t.
- zou oproepen
- zou oproepen
- zou oproepen
- zouden oproepen
- zouden oproepen
- zouden oproepen
en verder
- ben opgeroepen
- bent opgeroepen
- is opgeroepen
- zijn opgeroepen
- zijn opgeroepen
- zijn opgeroepen
diversen
- roep op!
- roept op!
- opgeroepen
- oproepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze