Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor oudheid in het Nederlands

oudheid:

oudheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de oudheid
    de oudheid
    • oudheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. de oudheid
    – de tijd van de oude Grieken en Romeinen 1
    de oudheid
    – de tijd van de oude Grieken en Romeinen 1
    • oudheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • dat stamt nog uit de oudheid1

Verwante woorden van "oudheid":

  • oudheden, oud

Verwante definities voor "oudheid":

  1. de tijd van de oude Grieken en Romeinen1
    • dat stamt nog uit de oudheid1

oudheid vorm van oud:

oud bijvoeglijk naamwoord

  1. oud
    oud; bejaard
    • oud bijvoeglijk naamwoord
    • bejaard bijvoeglijk naamwoord
  2. oud
    antiek; oud; ouderwets
  3. oud
    plat; oud; oudbakken; verschaald; oubakken; muf
  4. oud
    versleten; vervallen; afgeleefd; oud; afgedragen; afgetrapt
  5. oud
    – lang geleden geplukt of gemaakt 1
    oud; muf
    – lang geleden geplukt of gemaakt 1
    • oud bijvoeglijk naamwoord
      • dit brood lust ik niet, het is te oud1
    • muf bijvoeglijk naamwoord
      • deze noten smaken muf1
  6. oud
    – wie of wat al lang bestaat 1
    oud
    – wie of wat al lang bestaat 1
    • oud bijvoeglijk naamwoord
      • mij opa is 90, dat is heel oud1

Verwante woorden van "oud":


Alternatieve synoniemen voor "oud":


Antoniemen van "oud":


Verwante definities voor "oud":

  1. lang geleden geplukt of gemaakt1
    • dit brood lust ik niet, het is te oud1
  2. wie of wat al lang bestaat1
    • mij opa is 90, dat is heel oud1

Verwante synoniemen voor oudheid