Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor pech in het Nederlands

pech:

pech [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. pech
    moeilijkheden; ongeluk; ellende; ramp; onheil; malheur; tegenslag; rampspoed; terugslag; pech; onspoed; tegenspoed

pech [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de pech
    de tegenslag; de moeilijkheden; het ongeluk; de rampspoed; de tegenspoed; het malheur; de pech; het onheil; de ramp; de ellende; terugslagen; onspoed
    • tegenslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • moeilijkheden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • ongeluk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rampspoed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tegenspoed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • malheur [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pech [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • onheil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ramp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • ellende [de ~] zelfstandig naamwoord
    • terugslagen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • onspoed [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. de pech
    – ongunstig, nadelig toeval 1
    het ongeluk; de pech
    – ongunstig, nadelig toeval 1
    • ongeluk [het ~] zelfstandig naamwoord
      • hij heeft altijd ongeluk1
    • pech [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij had pech dat die boom juist op zijn huis viel1
  3. de pech
    – een kapotte auto hebben 1
    de pech
    – een kapotte auto hebben 1
    • pech [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • we stonden met pech langs de weg1

Alternatieve synoniemen voor "pech":


Antoniemen van "pech":


Verwante definities voor "pech":

  1. ongunstig, nadelig toeval1
    • hij had pech dat die boom juist op zijn huis viel1
  2. een kapotte auto hebben1
    • we stonden met pech langs de weg1