Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. pijpen:
  2. pijp:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor pijpen in het Nederlands

pijpen:

pijpen werkwoord (pijp, pijpt, pijpte, pijpten, gepijpt)

  1. pijpen
    pijpen; blazen; fluiten
    • pijpen werkwoord (pijp, pijpt, pijpte, pijpten, gepijpt)
    • blazen werkwoord (blaas, blaast, blies, bliezen, geblazen)
    • fluiten werkwoord (fluit, floot, floten, gefloten)
  2. pijpen
    fellatio doen; pijpen; afzuigen; zuigen
    • fellatio doen werkwoord !
    • pijpen werkwoord ! (pijp, pijpt, pijpte, pijpten, gepijpt)
    • afzuigen werkwoord ! (zuig af, zuigt af, zoog af, zogen af, afgezogen)
    • zuigen werkwoord ! (zuig, zuigt, zoog, zogen, gezogen)

Conjugations for pijpen:

o.t.t.
  1. pijp
  2. pijpt
  3. pijpt
  4. pijpen
  5. pijpen
  6. pijpen
o.v.t.
  1. pijpte
  2. pijpte
  3. pijpte
  4. pijpten
  5. pijpten
  6. pijpten
v.t.t.
  1. heb gepijpt
  2. hebt gepijpt
  3. heeft gepijpt
  4. hebben gepijpt
  5. hebben gepijpt
  6. hebben gepijpt
v.v.t.
  1. had gepijpt
  2. had gepijpt
  3. had gepijpt
  4. hadden gepijpt
  5. hadden gepijpt
  6. hadden gepijpt
o.t.t.t.
  1. zal pijpen
  2. zult pijpen
  3. zal pijpen
  4. zullen pijpen
  5. zullen pijpen
  6. zullen pijpen
o.v.t.t.
  1. zou pijpen
  2. zou pijpen
  3. zou pijpen
  4. zouden pijpen
  5. zouden pijpen
  6. zouden pijpen
en verder
  1. is gepijpt
  2. zijn gepijpt
diversen
  1. pijp!
  2. pijpt!
  3. gepijpt
  4. pijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "pijpen":


pijpen vorm van pijp:

pijp [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pijp
    de pijp; de tabakspijp
    • pijp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • tabakspijp [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de pijp
    de pijp
    • pijp [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. de pijp
    – langwerpige ronde koker 1
    de pijp; de cilinder
    – langwerpige ronde koker 1
    • pijp [de ~] zelfstandig naamwoord
      • de pijp van de kachel is verstopt1
    • cilinder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • we rollen de plaat op en doen hem in de cilinder1
  4. de pijp
    – deel van de broek waar je been in moet 1
    de pijp
    – deel van de broek waar je been in moet 1
    • pijp [de ~] zelfstandig naamwoord
      • de pijpen van die broek zijn te kort1
  5. de pijp
    – voorwerp met steel en kop waar je tabak uit rookt 1
    de pijp
    – voorwerp met steel en kop waar je tabak uit rookt 1
    • pijp [de ~] zelfstandig naamwoord
      • hij stak zijn pijp aan1

Verwante woorden van "pijp":


Alternatieve synoniemen voor "pijp":


Verwante definities voor "pijp":

  1. langwerpige ronde koker1
    • de pijp van de kachel is verstopt1
  2. deel van de broek waar je been in moet1
    • de pijpen van die broek zijn te kort1
  3. voorwerp met steel en kop waar je tabak uit rookt1
    • hij stak zijn pijp aan1